Samenloop bevoegd gezag
Zoeken in de index
Vraag
Is de gemeente bij nieuwbouwwijken verantwoordelijk voor het aansluiten van het grondwaterdrainagesysteem op eigen terrein op de openbare afvoer van grondwater?
Antwoord
In principe geldt voor een individueel kavel: de eigenaar is verantwoordelijk voor de drainage op zijn eigen kavel en voor de verwerking van het overtollige grondwater, bijvoorbeeld door lozing op oppervlaktewater. Alleen als van de eigenaar redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij het overtollige grondwater zelf verwerkt, heeft de gemeente een rol. De gemeente kan dan een aansluitingsmogelijkheid op een openbaar ontwateringsstelsel (of een andere voorziening) bieden, maar alleen voor zover dat doelmatig is.
Los hiervan is het vooral van belang hoe en door wie het bouwrijp maken van terreinen wordt geregeld. De aanleg van drainage is zeker ook een bouwrijpmaatregel waarover het exploitatieplan of de exploitatieovereenkomst (op grond van de Wet ruimtelijk ordening) duidelijkheid zou moeten verschaffen. Via de gronduitgifte kan veel worden geregeld, zelfs ten aanzien van beheer/onderhoud
Vraag
Verdwijnt het systeem van aansluitvergunningen (aansluiting van de gemeentelijke riolering op een zuiveringstechnisch werk) op grond van een waterschapsverordening bij de inwerkingtreding van de Waterwet?
Antwoord
Nee, dit systeem verandert in principe niet. Dus ook na inwerkingtreding van de Waterwet blijft het voor een waterschap mogelijk om op grond van artikel 56 van de Waterschapswet een aansluitverordening op te stellen en op basis daarvan een aansluitvergunning onder voorwaarden aan de gemeente te verlenen.
Wel is op 12 april 2007 in een convenant tussen het Interprovinciaal overleg (IPO), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Unie van Waterschappen (UvW) afgesproken dat de aansluitvergunning in het licht van gemaakte afspraken geen meerwaarde meer biedt en daarom kan vervallen. De Waterwet hoeft hier niet voor te worden aangepast. In de Nota naar aanleiding van het verslag (30818 nr. 5) staat daarover: "Ook voor het afschaffen van de aansluitvergunning is geen aanpassing van de Waterwet nodig. Het is aan de waterschappen om op basis van hun eigen autonome verordenende bevoegdheden al dan niet gebruik te maken van dit instrument." Ook uit de evaluatie van het Bestuursakkoord Waterketen blijkt uitdrukkelijk dat het eenzijdig opleggen van een aansluitvergunning niet langer praktijk kan zijn. Gemeenten en waterschappen worden geacht door een goede samenwerking tot goede afrekenbare afspraken te komen.
Vraag
Welk overheidsorgaan is bevoegd gezag voor wat betreft het grondwater?
Antwoord
Rondom grondwater is een verschuiving opgetreden van provincie naar waterschap. Operationele grondwatertaken die voor de inwerkingtreding van de Waterwet aan de provincie waren toebedeeld, zijn grotendeels overgedragen aan de waterschappen. Uitzondering wordt gemaakt voor de vergunningverlening voor bepaalde categorieën van grondwateronttrekkingen en infiltraties (drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen vanaf 150.000 m3 en koude-en-warmteopslag). Hiervoor blijft de provincie het bevoegde gezag.
De gemeente heeft er sinds 1 januari 2008 watertaken bijgekregen: de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. Deze waren voorheen vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding (art. 9a en 9b). Deze zorgplichten zijn nu in de Waterwet terug te vinden (artikel 3.5 en 3.6).
Zie de pagina regelgeving grondwaterbeheer in het Handboek Water.
Vraag
In welk opzicht verandert het bevoegd gezag van waterschappen na de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevinsrecht (Wabo) en de Waterwet?
Antwoord
De eerste verandering is dat de waterschappen met de inwerkingtreding van de Waterwet geen bevoegd gezag meer zijn voor indirecte lozingen (lozingen op het gemeentelijk rioolstelsel en lozingen op een effluentleiding van een zuiveringstechnisch werk). Indirecte lozingen worden nu uitsluitend op grond van de Wet milieubeheer (en na inwerkingtreding: de Wabo (Wet algemene bepalingen bestuursrecht)) gereguleerd. Toch houden de waterschappen een stevige vinger in de pap omdat zij in nogal wat gevallen een bindend adviesrecht hebben.
De tweede verandering is dat waterschappen bevoegd gezag zijn geworden voor een groot deel van de grondwateronttrekkingen en infiltraties. Een beperkt aantal grondwateronttrekkingen en infiltraties is onder bevoegd gezag van de provincie gebleven, namelijk onttrekkingen en infiltraties ten behoeve van industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3/jaar , de openbare drinkwatervoorziening en bodemenergiesystemen.
Zie de pagina waterwet en indirecte lozingen in het Handboek Water.
Vraag
Als een watervergunning wordt aangevraagd waarin een stukje Keur (8 weken procedure) zit en een directe lozing waarvoor de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (6 maanden) moet worden doorlopen, hoe lang bedraagt dan de totale proceduretijd?
Antwoord
Uitgangspunt is het systeem van één watervergunning en procedure, waarbij de totale procedure zes maanden bedraagt. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk beide vergunningen als aparte watervergunningen aan te vragen (beide volgens de geëigende voorbereidings procedure), maar duidelijk is dat deze werkwijze niet te rijmen is met de bedoeling van de wetgever om tot een integrale (vergunningen-)praktijk te komen. Voor dergelijke "deelvergunningen" bestaat alleen aanleiding als het bedrijf daarbij een duidelijk belang heeft.
Zie de pagina aanvraag en voorbereidingsprocedure Waterwet in het Handboek Water.
Vraag
De watervergunning en de omgevingsvergunning worden beide aangevraagd bij het gemeentelijke loket. Worden de watervergunning en de omgevingsvergunning ook gecoördineerd behandeld?
Antwoord
Voor de verlening van de watervergunning en de omgevingsvergunning is slechts in één geval verplichte coördinatie voorgeschreven, namelijk als het gaat om een lozingsvergunning voor een IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control)-inrichting. In andere gevallen kunnen de vergunningen gecoördineerd worden voorbereid met toepassing van de Wet samenhangende besluiten (afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht), maar dat is geen verplichting. Hoewel niet wettelijk verplicht is het natuurlijk wel raadzaam dat bestuursorganen de besluiten onderling afstemmen.
Vraag
Het grondwaterbeheer is met de komst van de Waterwet overgedragen aan de waterschappen. Gaat ook het grondwaterbeleid naar de waterschappen?
Antwoord
Na de inwerkingtreding van de Waterwet zijn waterschappen bevoegd tot het verlenen van vergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem (er is wel een drietal uitzonderingen waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag blijven: de onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen en industriële onttrekkingen boven de 150.000 m3: zie artikel 6.4 Waterwet). Waterschappen ontwikkelen hiervoor operationeel beleid, maar de provincie blijft echter verantwoordelijk voor het strategische beleidskader. Dit wordt opgenomen in het regionale waterplan. Overigens betreft het hier alleen de kwantitatieve aspecten van de onttrekkingen/infiltraties (net als nu in het kader van de Grondwaterwet); de kwalitatieve aspecten, zoals die zijn gerelateerd aan onder meer grondwaterbeschermingsgebieden, vallen onder de Wet milieubeheer / provinciale milieuverordening.
Zie de pagina regelgeving grondwaterbeheer in het Handboek Water
Vraag
Is de keurvergunning met ingang van de nieuwe Waterwet vervallen?
Antwoord
Nee, de Keur bestaat nog altijd. Achtergrond hierbij is de gedachte dat wat decentraal geregeld kan worden zo moet blijven. Artikel 6.13 van de Waterwet bepaalt dat de vergunningen en ontheffingen zoals deze in de Keur voorkomen een watervergunning zijn. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de samenloopregeling van artikel 6.17 van de Waterwet van toepassing is.
Zie de pagina waterschapswet in het Handboek Water.
Vraag
In welk artikel van de Waterwet is geregeld dat voor het onderhoud van schouwwaterlopen en bermsloten beide aangelanden in gelijke mate verantwoordelijk zijn?
Antwoord
De onderhoudsplicht voor watergangen kan uitsluitend via de keur en de legger van het waterschap aan aanwonenden worden opgelegd. U zult in de keur en/of legger hier regels of aanwijzingen voor moeten kunnen vinden.
Vraag
Wat wordt er van de gemeente verwacht in het kader van de watervergunning?
Antwoord
Gemeenten zijn geen bevoegd gezag voor de watervergunning. De gemeente is wel het centrale overheidsloket voor burgers en bedrijven. De watervergunning wordt daarom in principe aangevraagd bij de gemeente. Achter dit gemeenteloket zorgt de gemeente voor doorzending van de aanvraag aan het bevoegde gezag. Zie hieronder een (niet-limitatieve) lijst van handelingen waarvoor een watervergunning of melding vereist kan zijn:
- Aanleg/bouw steiger
- Lozen van water/stoffen op oppervlaktewater
- Saneren van de bodem met lozing op het oppervlaktewater
- Slaan van een damwand
- Bronbemaling (onttrekking van grondwater)
- Aanleg drainage / ontwateringsvoorziening
- Bouwen op of aan of in de buurt van een waterstaatswerk zoals een dijk, een gemaal, een waterbergingsgebied e.d.
- Aanleg waterberging
- Dempen van een watergang/sloot/greppel
- Aanleg bodemenergiesysteem (onttrekking van grondwater)
- Drinkwaterwinning (onttrekking grondwater)
Voor zowel gemeenten, provincies als de waterbeheerder in de zin van de Waterwet (Rijkswaterstaat en waterschappen) is het van groot belang dat men elkaar kent en met elkaar afspraken maakt over hoe invulling te geven aan de verplichtingen uit de Waterwet.
Vraag
Hoe verhouden de verschillende structuurvisies (op grond van de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet) zich tot elkaar? Dit ook in het licht van het vervallen van het ‘haasje-over-principe'.
Antwoord
De Wet ruimtelijke ordening kent wel structuurvisies, de Waterwet niet. Wel is in de Waterwet bepaald dat de onderdelen uit het Nationaal waterplan en het Regionale waterplan die ruimtelijke impact hebben (zoals waterberging, ruimte voor water, realiseren waterstaatswerken, e.d.) een structuurvisie zijn in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Als er een nieuwe provinciale structuurvisie wordt opgesteld is de provincie gehouden goed acht te slaan op eventuele ruimtelijke wateraspecten uit het eigen regionale plan. Ofwel: als rijk en provincies in hun waterbeleid ruimtelijke claims vastleggen, binden zij hiermee direct (alleen) zichzelf voor hun ruimtelijke ordening-beleid. Zorgvuldigheid en een goede afstemming zijn van belang om te voorkomen dat tegenstrijdig beleid wordt opgesteld. Doordat de waterplannen van rijk, provincies en waterschappen nu tegelijk worden vastgesteld, is het 'haasje-over-principe' niet langer in beeld.
Zie de pagina plannen in het Handboek Water.
Vraag
Wie wordt onder de Waterwet verantwoordelijk (bevoegd gezag, programmering, enz) voor de sanering van de waterbodems?
Antwoord
Het beheer van de waterbodem als onderdeel van het integraal watersysteembeheer wordt gereguleerd op grond van de Waterwet. Er is vanaf de inwerkingtreding van de Waterwet geen sprake meer van het saneren van waterbodems conform de huidige Wet bodembescherming (Wbb), maar alleen nog van het beheren van watersystemen. Daarmee wordt de waterbeheerder (waterschap of regionale dienst van Rijkswaterstaat) bevoegd gezag voor de waterbodem, ongeacht of dit stedelijk is of landelijk. De provincie is dus geen bevoegd gezag meer voor de waterbodems. De provincie blijft wel bevoegd gezag voor de landbodem in het kader van de Wbb.
De provincie heeft nog wel een rol in het beleid en het toezicht op het regionale waterbeheer, en zal dus ook kunnen sturen via het regionale waterplan of via de toezichtsinstrumenten van hoofdstuk 3 van de Waterwet.
Zie de pagina verontreiniging bodem en oever in het Handboek Water.
Vraag
Waar is informatie te vinden over de verantwoordelijkheden ten aanzien van het grondwaterbeheer zoals die in de Waterwet zijn beschreven?
Antwoord
Grondwaterlichamen maken onderdeel uit van het watersysteem, waarvoor de provincies het strategische beheer voeren (zie hiervoor de regionale waterplannen van de provincies dan wel de provinciale omgevingsplannen indien er geen afzonderlijk waterplan is vastgesteld). De waterschappen zijn bij wet
aangewezen als operationeel grondwaterbeheerder (grondwaterkwantiteit): de Waterschapswet en de Waterwet zijn hier duidelijk over. In beginsel gaat men voor alle grondwater(aan-)vragen naar het waterschap. Voor drie categorieën van onttrekkingen en hiermee samenhangende infiltraties is de provincie nog altijd het bevoegde gezag: bodemenergiesystemen, openbare drinkwaterwinningen en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Om het hoofdzakelijk kwantitatieve verhaal compleet te maken hebben de gemeenten binnen de beheertaak van de waterschappen een expliciete grondwaterzorgplicht (artikel. 3.6 Waterwet). Het kwantiteitsbeheer van grondwater valt geheel onder het
regime van de Waterwet, ongeacht of er sprake is van grondwater in de landbodem of in de waterbodem. Het grondwaterkwaliteitsbeheer valt gedeeltelijk onder de Wet bodembescherming (grondwater in de landbodem) en de Waterwet (grondwater in de bodem onder oppervlaktewater)
Bescherming van de grondwaterkwaliteit in de landbodem is via de Wet bodembescherming voorbehouden aan de grotere gemeenten enerzijds en de provincies anderzijds, zij het dat het belang van de bescherming van de grondwaterkwaliteit een aspect is dat in de belangenafweging in het kader van de Waterwet steeds moet worden meegenomen, zeker ook bij de verlening van een watervergunning voor het infiltreren. Het grondwaterkwaliteitsbeheer onder regionale wateren is toebedeeld aan de waterschappen. De Waterwet biedt ruimte om dit in een provinciale verordening toe te delen aan de provincie. Grondwater onder rijkswateren is in beheer bij Rijkswaterstaat. Dit geldt voor onttrekkingen en infiltraties die plaatsvinden in oppervlaktewaterlichamen waar Rijkswaterstaat ook het waterkwantiteitsbeheer voert, uitgezondert de handelingen waarvoor deprovincie bevoegd gezag is (grote industriële onttrekkingen, openbare drinkwatervoorziening en bodemenergiesystemen).
Zie de pagina regelgeving grondwaterbeheer in het Handboek Water.
Meer informatie hierover is bijvoorbeeld te vinden in de 'Wegwijzer Waterwet', een boekje dat via Kluwer is te bestellen.
Vraag
Een gemeente legt een nieuwe oever aan (al dan niet met beschoeiing), langs een (drukke) vaarweg die in beheer is bij het waterschap. Wie is na afronding van de werkzaamheden verantwoordelijk voor het onderhoud van de oever?
Antwoord
In principe is het waterschap de beheerder van regionale oppervlaktewateren en dus verantwoordelijk voor het onderhoud van de oevers. In veel gevallen bestaan er echter oude afspraken tussen het waterschap en de gemeente over de uitvoering van het onderhoud. De Waterwet heeft geen verandering gebracht met betrekking tot dergelijke afspraken. De vraag is dus wat het waterschap en de gemeente in het verleden over het onderhoud hebben afgesproken. Of er al dan niet beschoeiing wordt toegepast maakt in principe niet uit. In de praktijk blijkt veelal uit de zogenoemde 'legger' van het waterschap wie de onderhoudsplicht heeft. Hiervoor is het raadzaam het overleg te zoeken met het waterschap.
Zie de pagina leggers in het Handboek Water.
Vraag
Welke verplichtingen brengt de rol van grondwaterbeheerder (zoals benoemd in de waterwet) voor het waterschap met zich (buiten de regulering van grondwateronttrekkingen)?
Antwoord
Grondwaterlichamen maken onderdeel uit van het watersysteem en het waterschap is formeel dan ook grondwaterbeheerder; de Waterschapswet en de Waterwet zijn hier duidelijk over. Wat precies tot het grondwaterbeheer moet worden gerekend, is echter niet expliciet gemaakt, uitgezonderd de regulering van onttrekkingen en infiltraties (met het oogmerk het grondwater later weer te onttrekken) en de gemeentelijke grondwaterzorgplicht. Bescherming van de grondwaterkwaliteit in de landbodem is via de Wet bodembescherming voorbehouden aan de grotere gemeenten enerzijds en de provincies anderzijds, zij het dat het belang van de bescherming van de grondwaterkwaliteit een aspect is dat in de belangenafweging in het kader van de Waterwet steeds moet worden meegenomen, zeker ook bij de verlening van een watervergunning voor het infiltreren.
Het grondwaterkwaliteitsbeheer onder regionale wateren is toebedeeld aan de waterschappen. De Waterwet biedt ruimte om dit in een provinciale verordening toe te delen aan de provincie. Grondwater in de waterbodem onder rijkswateren ligt bij de minister van Infrastructuur en Waterstaat (in praktijk: Rijkswaterstaat). Dit geldt voor onttrekkingen en infiltraties die plaatsvinden in oppervlaktewaterlichamen waar Rijkswaterstaat het waterkwantiteitsbeheer voert, voor zover niet de provincie bevoegd gezag is
(grote industriële onttrekkingen, openbare drinkwatervoorziening en bodemenergiesystemen).
Zie de pagina regelgeving grondwatebeheer in het Handboek Water.
Vraag
De gemeente heeft grond gebracht in een reeds tientallen jaren verlandde sloot, die in de praktijk ook niet meer als sloot herkenbaar was. Die voormalige sloot maakt deel uit van een groter perceel dat met grond is opgehoogd. De gemeente is bevoegd gezag voor het 'grond op landbodem brengen'. De sloot blijkt echter als een zgn. C-watergang op de leggerkaart van het waterschap te staan. Hoewel de praktijk dus anders doet vermoeden anders, stelt het waterschap nu dat er geen grond op landbodem, maar waterbodem is gebracht. In het laatste geval zou het waterschap bevoegd gezag zijn. Wie is hier nu bevoegd gezag?
Antwoord
De legger van het waterschap heeft juridische betekenis. Uit de legger van het waterschap vloeien in ieder geval onderhoudsplichten voort. Bovendien wordt de legger ook als bewijsmiddel gebruikt om te bepalen wat de afmetingen van watergangen zijn of zouden moeten zijn.
Het hangt van de situatie af wat in dit geval als zorgvuldig optreden van het waterschap moet worden beschouwd. In dit geval lijkt het er wel op dat het waterschap geen serieus werk heeft gemaakt van de C-watergang. Weliswaar is er een legger, maar de feitelijke situatie is dusdanig geworden dat nauwelijks nog van een sloot kon worden gesproken. Strikt juridisch heeft het waterschap goede argumenten, maar of het in lijn is met redelijkheid en billijkheid is in dit geval discutabel. Het waterschap mag zich enerzijds beroepen op de legger om de onderhoudsplichtige (in dit geval de gemeente) te dwingen de watergang in oude staat te herstellen. Anderzijds moet het waterschap zich ook rekenschap geven van de verhouding tussen de met het herstel van de watergang te dienen belangen en de lasten voor de gemeente.
Zie de pagina leggers in het Handboek Water.
Vraag
Met het in werking treden van de Waterwet is de strekking van het waterakkoord veranderd. Waterbeheerders kunnen via waterakkoorden afspraken maken met andere overheden over het te voeren waterbeheer. Dit akkoord is vormvrij en kan over alle onderwerpen van waterbeheer gaan. Mogen externe partijen ook aanschuiven als gesprekspartner of is het de bedoeling dat alleen overheden dit doen?
Antwoord
Het antwoord op deze vraag staat in artikel 3.7 Waterwet:
Artikel 3.7
1. Beheerders van binnen hetzelfde stroomgebieddistrict gelegen watersystemen stellen, voor zover nodig met het oog op een samenhangend en doelmatig waterbeheer, waterakkoorden vast waarin zij de hun beheersgebied overstijgende aspecten van het beheer ten opzichte van elkaar regelen.
2. Beheerders kunnen een ander openbaar gezag uitnodigen aan het waterakkoord deel te nemen, indien dat gezag een waterstaatkundige taak vervult die niet door hen wordt vervuld.
Hieruit blijkt dat waterakkoorden in principe tussen waterbeheerders worden gesloten, maar dat die waterbeheerders andere overheidsorganen kunnen uitnodigen om deel te nemen, als dat overheidsorgaan een waterstaatkundige taak heeft. Hierbij valt vooral te denken aan gemeenten, die soms een deel van het beheer van waterstaatswerken uitvoeren en daarnaast bepaalde watertaken hebben in relatie tot hemelwater en grondwater (zie artikel 3.5 en 3.6 Waterwet). Formeel gezien kunnen andere rechtspersonen dan overheden niet toetreden tot een waterakkoord. Er kunnen natuurlijk wel andere afspraken dan waterakkoorden worden gemaakt tussen waterbeheerders en andere rechtspersonen, zoals een convenant of een privaatrechtelijk contract.
Zie de pagina waterakkoorden in het Handboek Water.