Bereik Waterwet
Zoeken in de index
Vraag
Hoe kan het dat volgens de Scheepvaartverkeerswet (Svw) Rijkswaterstaat bevoegd gezag is en dat dit dan niet betekent dat zij het nautisch beheer hebben? De Scheepvaartverkeerswet en de bijbehorende reglementen gaan slechts over nautische regels? Wat wordt er precies verstaan onder nautisch beheer?
Antwoord
De vraag ziet op de verhouding tussen de Waterwet en de Scheepvaartverkeerswet. Op grond van de Waterwet is aan het Rijk (Rijkswaterstaat) het beheer van de rijkswateren toebedeeld. Beheer in de zin van de Waterwet omvat het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het waterstaatkundig beheer. Waterstaatkundig beheer houdt onder meer in dat waterstaatswerken worden onderhouden, zodat ze voldoen aan het gewenste profiel zoals dat in de legger is opgenomen. Onder waterstaatkundig beheer valt dus bijvoorbeeld ook het uitbaggeren van de vaargeul.
De Scheepvaartverkeerswet verstaat onder beheer (ook wel: nautisch beheer) het waterstaatkundig beheer van een scheepvaartweg, of het vaarwegbeheer als dat bij een ander openbaar lichaam berust dan het waterstaatkundig beheer (zie artikel 1 lid 4 Svw). Op grond van dit artikel is het dus mogelijk dat het beheer in de zin van de Scheepvaartverkeerswet bij een ander openbaar lichaam berust dan het waterstaatkundig beheer. Rijkswaterstaat is dus niet per definitie nautisch beheerder van alle rijkswateren.
Waterstaatkundig beheer in de zin van de Waterwet heeft een flinke overlap met nautisch beheer in de zin van de Scheepvaartverkeerswet, maar er zijn verschillen. Zo valt onder waterstaatkundig beheer in de zin van de Waterwet meer dan alleen het beheren van de scheepvaartweg. Te wijzen valt op het beheren van waterkeringen en kunstwerken. Onder nautisch beheer in de zin van de Scheepvaartverkeerswet valt bijvoorbeeld weer het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer; dat valt niet onder waterstaatkundig beheer in de zin van de Waterwet. Gezien de overlap is het wenselijk ervoor te zorgen dat beide vormen van beheer bij één beheerder berusten. Anders dreigt de situatie dat twee overheidsorganen zich met dezelfde taken gaan bezighouden en dat is niet efficiënt.
Ten slotte wordt opgemerkt dat de term nautisch beheer niet wettelijk is gedefinieerd. Maar het is logisch aan te nemen dat het alle handelingen omvat die gericht zijn op de behartiging van de in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswetgenoemde belangen.
Vraag
Hoe is de afbakening tussen de Waterwet en de Wet bodembescherming?
Antwoord
De Waterwet is van toepassing op de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen, met uitzondering van aangewezen drogere oevergebieden. De Wet bodembescherming is van toepassing op de landbodem en op de aangewezen drogere oevergebieden binnen een oppervlaktewaterlichaam. Drogere oevergebieden zijn gebieden die expliciet als zodanig zijn aangewezen in de Waterregeling(voor rijkswateren) of een provinciale verordening (voor regionale wateren).
Naar de kaarten bij de Waterregeling
Vraag
Wie is bevoegd gezag op grond van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) in
aangewezen drogere oevergebieden?
Antwoord
Voor de nuttige toepassing van bouwstoffen en grond of baggerspecie op of in de bodem met toepassing van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn in principe Burgemeester en Wethouders (B&W) van de betrokken gemeente(n) bevoegd gezag. Voor de nuttige toepassingen op of in de bodem of een oever van een oppervlaktewaterlichaam zijn niet B&W bevoegd gezag, maar de beheerder van het betrokken ppervlaktewaterlichaam (Rijkswaterstaat voor rijkswateren of een waterschap voor niet-rijkswateren). Waaronder vallen nu de toepassingen in drogere oevergebieden?
Het vaste deel van een oppervlaktewaterlichaam bestaat volgens artikel 1.1 Waterwet uit de bodem en oever van het oppervlaktewaterlichaam en uit eventuele drogere oevergebieden (mits die expliciet zijn aangewezen bij of krachtens amvb of provinciale verordening). Artikel 6.2 lid 3 Waterwet bepaalt dat voor de toepassing van het eerste lid de gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam die als drogere oevergebied zijn aangewezen, niet tot het oppervlaktewaterlichaam worden gerekend. Dit geldt ook voor het Bbk. In het hele Bbk moet de term oppervlaktewaterlichaam in het licht van artikel 6.2 lid 3 Waterwet worden gelezen: de term oppervlaktewaterlichaam omvat uitsluitend de bodem en oever van dat lichaam en niet de drogere oevergebieden. Deze drogere oevergebieden worden voor de toepassing van het Bbk namelijk beschouwd als zijnde landbodem, omdat deze gebieden niet vaak onder water staan. Op grond van artikel 3.1 of 3.2 Waterwet aangewezen zogenaamde "drogere oevergebieden" binnen oppervlaktewaterlichamen is dus niet de waterbeheerder bevoegd gezag Bbk, maar B&W van de betrokken gemeente(n).
Zie de pagina Verontreiniging bodem en oever in het Handboek Water
Vraag
Wat is de grens van de Waterwet?
Antwoord
Artikel 1.2, eerste lid Waterwet bepaalt dat de werking van de waterwet zich ook uitstrekt over de territoriale zee, tot 1 zeemijl uit de laagwaterlijn. Verder staat er dat de wet van toepassing is op de EEZ (12 zeemijl). De Waterwet dekt ook het gebied voorbij 1 zeemijl buiten de laagwaterlijn, maar dit gebied maakt geen deel uit van een stroomgebieddistrict. Artikel 1.2 heeft uitsluitend betrekking op de begrenzingen van stroomgebieddistricten. De Waterwet is van toepassing op alle territoriale wateren van Nederland en op de gehele EEZ (met andere woorden: op alle zoute oppervlaktewaterlichamen van Nederland in hun geheel).
Vraag
Moet een waterbeheerder medewerking verlenen aan het plaatsen van een pomp die een bufferzone voorziet van water om zo droogte in een natura2000 gebied tegen te gaan?
Antwoord
Volgens art. 6.21 Waterwet moet een watervergunning worden geweigerd, als het verlenen ervan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 Waterwet. Volgens jurisprudentie van de Raad van State is dit een strikt toetsingskader: de watervergunning mag niet worden geweigerd om andere redenen dan strijd met de doelstellingen van de Waterwet. Bij het beoordelen van de aanvraag van de watervergunning voor het onttrekken van water aan het oppervlaktewater ten behoeve van een Natura 2000-gebied, moet het waterschap dus afwegen of deze handeling verenigbaar is met de doelstellingen van de Waterwet. Tot de doelstellingen van de Waterwet behoren het voorkomen van waterschaarste en het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen (waaronder het grondwater). Het aanvullen van de grondwaterstand in een Natura 2000-gebied draagt bij aan het voorkomen van waterschaarste in dat gebied en aan de vervulling van een maatschappelijke functie (natuur) door een watersysteem (het grondwater in het Natura 2000-gebied). Het onttrekken van water aan het oppervlaktewater kan daarentegen ook leiden tot waterschaarste in het oppervlaktewater. De watervergunning kan alleen worden geweigerd als het watertekort in het oppervlaktewater grote negatieve gevolgen heeft, waartegen de positieve effecten op de grondwaterstand en op het Natura 2000-gebied niet opwegen.
Vraag
Wat is de positie van de Waterwet binnen de waterwetgeving?
Antwoord
De Waterwet is een samenvoeging van een aantal ‘natte' wetten. De Waterwet sluit aan bij de systematiek van de Europese Kaderrichtlijn Water en andere Europese richtlijnen, zoals de Richtlijn overstromingsrisico's en de Kaderrichtlijn mariene strategie. Met de Waterwet is integraal waterbeheer, dat als beleidsconcept al vele jaren bestaat, ook juridisch verankerd. De watervergunning is een goed voorbeeld van de uitwerking van de integratie van waterwetgeving: waar vroeger soms drie of vier verschillende vergunningen nodig waren, is nu één integrale watervergunning vereist die wordt verleend door één bevoegd gezag met één procedure.
De Waterwet integreert enkel de typische waterbeheerwetgeving. Niet alle 'waterachtige' wetten gaan op in de Waterwet. Zo blijft de Waterschapswetals zogenaamde organieke wet zelfstandig bestaan. Van belang is ten slotte op te merken dat de Waterwet niet alle watersysteemaspecten regelt. Zo blijft de regeling van de grondwaterkwaliteit voorbehouden aan de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer.
Vraag
Als iemand restlading of afval van de lading loost in de rivier is dan de Waterwet of het Scheepsafvalstoffenbesluit van toepassing? Het Scheepsafvalstoffenbesluit regelt dit in een aantal artikelen, maar gaat dit besluit ook boven de Waterwet?
Antwoord
Het Scheepsafvalstoffenbesluit is van toepassing op het lozen vanaf schepen die zich bevinden op de voor het openbare scheepvaartverkeer openstaande binnenwateren. Het Scheepsafvalstoffenbesluit is mede gebaseerd op artikel 6.7 van de Waterwet, zie artikel 2.31 van de Invoeringswet Waterwet. Daarom is voor deze lozingen vrijstelling verleend van de vergunningpicht van artikel 6.2 Waterwet. Alleen de regels van het Scheepsafvalstoffenbesluit zijn van toepassing.
Vraag
Wat is de status van projecten genoemd in de beleidslijn Ruimte voor de Rivier en wat is de status van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier zelf sinds de inwerkingtreding van de Waterwet?
Antwoord
De PKB (thans structuurvisie) Ruimte voor de Rivier is nog steeds van kracht. Ook de Beleidsregels grote rivieren zijn nog steeds van kracht. De Beleidsregels grote rivieren zijn inhoudelijk aangepast aan de inwerkingtreding van de Waterwet.
Volgens artikel 6 van de beleidsregels wordt onder meer toestemming gegeven (oftewel: een watervergunning als bedoeld in artikel 6.12 van het Waterbesluitverleend) voor activiteiten in het stroomvoerende deel van de rivieren die onderdeel uitmaken van een projectbesluit als bedoeld in de PKB Ruimte voor de Rivier en waarvan de uitvoering door de Staatssecretaris wordt gefinancierd. Maar ook voor andere activiteiten kan onder strikte voorwaarden een watervergunning voor het gebruik van het stroomvoerende deel van de rivieren worden verleend (zie hetzelfde artikel 6).
Artikel 7 beschrijft onder welke voorwaarden een watervergunning voor het gebruik van het bergende deel van de rivieren kan worden verleend. Die eisen zijn iets minder streng.
Conclusie: de gemeente zal watervergunningen voor het gebruik van de rivier moeten aanvragen op grond van artikel 6.12 Waterbesluit. De vergunning kan worden verleend als de gemeente daarbij voldoet aan de artikelen 6 (stroomvoerend) of 7 (bergend) van de beleidsregels.
Vraag
Welke vergunningen zijn opgegaan in de Watervergunning?
Antwoord
De vergunningen die nu zijn verdwenen en vervangen door een watervergunning zijn:
- Vergunning Wvo (Wet verontreiniging oppervlaktewateren)
- Vergunning Wvz (Wet verontreiniging zeewater)
- Keurvergunning (op grond van de keur van het waterschap, voor het gebruik van regionale wateren en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap)
- Wbr-vergunning (Wet beheer Rijkswaterstaatswerken) voor het gebruik van oppervlaktewateren en waterkeringen in beheer bij het Rijk
- Vergunning Grondwaterwet
- Vergunning Wet op de waterhuishouding
De Waterwet versus de oude Wvo
De Waterwet vervangt verschillende wetten waaronder de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), die gericht was op het voorkomen van nadelige gevolgen van lozingen. Belangrijk verschil tussen Wvo en Waterwet ten aanzien van lozingen is dat de Waterwet niet meer van toepassing is op lozingen in rioolstelsels, maar uitsluitend op lozingen direct in het oppervlaktewater en direct op een zuiveringtechnisch werk. De Wvo was ook van toepassing op een twintigtal categorieën indirecte lozingen. Deze lozingen vallen nu uitsluitend onder de Wet milieubeheer (Wm).
In artikel 6.2 Waterwet is bepaald dat lozingen in het oppervlaktewater slechts zijn toegestaan indien daarvoor een vergunning is verleend of vrijstelling is gegeven in een algemene maatregel van bestuur. Dat artikel vervangt artikel 1 van de Wvo. Voor een groot deel van de lozingen is vrijstelling verleend van de vergunningplicht. In plaats daarvan zijn algemene regels gesteld.
Zie ook de pagina achtergrond Waterwet in het Handboek Water
Vraag
Als een provincie vaarwegen in beheer heeft is de Vaarwegenverordening van toepassing, een equivalent van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Vallen de Wbr en wellicht ook de Vaarwegverordening onder de Waterwet?
Antwoord
De Wet beheer rijkswaterstaatswerkenis, voor zover die betrekking had op rijkswateren, opgenomen in de Waterwet.
Op grond van artikel 3.2 van de Waterwet wordt het beheer van regionale watersystemen door de provincie toegedeeld. In het algemeen wordt het beheer opgedragen aan waterschappen, maar de provincie kan het beheer ook gedeeltelijk (bijvoorbeeld het vaarwegbeheer) aan zichzelf opdragen. In dergelijke gevallen kan de provincie nog steeds een vaarwegverordening vaststellen. Eventuele vergunningen die voortvloeien uit zo'n verordening zijn geen watervergunning.
Vraag
Wanneer is iets een directe lozing (Wtw) en wanneer een indirecte lozing (Wm / Wabo)
Antwoord
Op grond van de Waterwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning ook voor indirecte lozingen het bevoegd gezag. Indirecte lozingen zijn lozingen die niet direct op het oppervlaktewater uitkomen, maar bijvoorbeeld eerst op een bedrijfsriolering of ander tussenliggend (zuiverings)werk van een bedrijf. Alleen directe lozingen en lozingen op een zuiveringsinstallatie voor stedelijk afvalwater die in beheer is bij een waterschap of gemeente, worden gereguleerd met een watervergunning. Alle (andere) indirecte lozingen krijgen een plaats in de vergunning op grond van de Wabo. Ook van de bedrijven die vroeger op de lijst stonden van de twintig typen inrichtingen waarvoor de Wvo-vergunningplicht voor indirecte lozingen bleef bestaan. In het algemeen zal de provincie bevoegd gezag zijn voor de vergunning voor deze indirecte lozingen binnen een inrichting. Het schema geeft enkele voorbeelden van de verhouding Wabo - Waterwet weer (‘lozingsituatie a en b' en ‘lozingsituatie c en d').
Klik op de afbeelding om deze op ware grootte te bekijken.
Lozingsituatie a en b
In deze situaties is sprake van een lozing van stoffen door een bedrijf op de aanvullende zuivering (AWZI of RWZI) in beheer bij een ander.
Lozingssituatie c en d
In deze situaties is sprake van een lozing van stoffen waarbij het afvalwater via een gemeenschappelijk afvoerstelsel, niet zijnde een eigen lozingswerk, wordt afgevoerd. Ook dit is een indirecte lozing.
Zie ook de pagina Waterwet en indirecte lozingen in het Handboek Water
Vraag
Waarom is de wetgeving met betrekking tot het zwemwater niet in de Waterwet meegenomen?
Antwoord
In beginsel gaan alle wetten die betrekking hebben op het waterbeheer op in de nieuwe Waterwet. De Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) is niet betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel, aangezien het hier niet om een strikte waterbeheerwet gaat. De Whvbz gaat namelijk niet alleen over zwemlocaties die zijn aangewezen in oppervlaktewateren, maar ook over aangelegde zwemgelegenheden (zoals een openluchtzwembad, een speelvijver etc). Er is voor gekozen om de regelgeving met betrekking tot zwemlocaties in oppervlaktewateren in de Whvbz te laten, omdat op die manier alle regelgeving over zwemlocaties op één plaats bij elkaar staat, en omdat tevens op die manier de nieuwe Zwemwaterrichtlijn (pdf, 410 kB) op een overzichtelijke manier kon worden geïmplementeerd.
Wel dient de zwemwaterfunctie voor rijkswateren op grond van de artikel 4.8 van het Waterbesluit te worden vastgelegd in het Nationaal waterplan, en voor regionale wateren in een Regionaal waterplan (art. 4.12 Waterbesluit).