Procedure Watervergunning
Zoeken in de index
Vraag
Wat is het wettelijke kader (bevoegdheid) om wel/niet voorwaarden op te nemen in het advies voor deze indirecte lozing aan de omgevingsdienst m.b.t riscio's voor pathogenen, bacteriën -virussen, hormoonstoffen, antibiotica?
Antwoord
Het adviesrecht van het waterschap op de omgevingsvergunning milieu is geregeld in art. 2.26 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dat artikel is niet bepaald wat het advies wel of niet kan inhouden. Maar dat betekent niet dat het waterschap onbeperkt is in het advies; het advies moet wel passen binnen het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu. Een advies dat niet opgevolgd kan worden omdat het strijdig is met dat toetsingskader is immers zinloos.
Het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu is opgenomen in de artikelen 2.14 en 2.22 - 2.23b Wabo. Op grond van art. 2.14 lid 1 Wabo moeten de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting of het mijnbouwwerk kan veroorzaken worden betrokken bij de vergunning. Onder "gevolgen voor het milieu" valt ook de verspreiding van ziekteverwekkers zoals bacteriën en het effect van schadelijke stoffen zoals hormonen en antibiotica op de waterkwaliteit. Het advies van het waterschap kan dus ook betrekking hebben op deze stoffen en ziekteverwekkers. Bij het stellen van voorschriften moet wel gemotiveerd worden waarom deze voorschriften nodig zijn. Als eerste moet daarbij gekeken worden naar wat de beste beschikbare technieken voor de betreffende inrichting zijn. Als de beste beschikbare technieken niet voldoende zijn om de nadelige gevolgen voor het milieu in voldoende mate te beperken, kunnen strengere eisen dan BBT worden voorgeschreven. Dat vereist een zwaardere motivering dan enkel toepassen van BBT.
Op grond van art. 2.23 Wabo is het mogelijk om de omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit (zoals het drijven van een inrichting) voor een daarbij aangegeven termijn te verlenen. Ook hier geldt dat dit goed onderbouwd moet worden.
Vraag
Wat is de doorlooptijd van de watervergunning?
Antwoord
Veel watervergunningen worden verleend met de reguliere procedure van afdeling 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. De doorlooptijd hiervan is 8 weken. Op sommige watervergunningen (bijvoorbeeld voor grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie bevoegd is, of bepaalde vergunningen voor het lozen van stoffen) is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Deze heeft een doorlooptijd van circa 6 maanden.
Zie de pagina Aanvraag en voorbereidingsprocedure watervergunning in het Handboek Water.
Vraag
Bij grote energieopslagsystemen kan een Milieu Effect Rapportage (MER) noodzakelijk zijn. Omwille van de tijdswinst heeft een initiatiefnemer besloten gelijktijdig met de publicatie van de MER ook de watervergunning aan te vragen. Kunnen beide procedures tegelijk starten en als beide procedures tegelijk
lopen, welke procedure is dan leidend?
Antwoord
De watervergunning voor een bodemenergiesysteem wordt voorbereid met de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden is paragraaf 7.8 Wet milieubeheer van toepassing op de voorbereiding van het MER (tenzij er tevens een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 moet worden gemaakt, dan is paragraaf 7.9 Wet milieubeheer van toepassing). De MER-procedure en de voorbereiding van de watervergunning zijn met elkaar verweven, het is dus niet zo dat een van de procedures voorrang heeft boven de andere. Naast paragraaf 7.8/7.9 Wet milieubeheer is ook paragraaf 7.10 Wet milieubeheer van belang voor de procedure. Zo bepaalt artikel 7.30 Wet milieubheer dat het MER ter inzage wordt gelegd tegelijk met de ontwerp-watervergunning. Het is dus vereist dat het MER uiterlijk op dat tijdstip definitief is. Het bevoegd gezag moet volgens artikel 7.37 Wet milieubeheer in de vergunning vermelden hoe het MER heeft doorgewerkt in de vergunning.
Vraag
De ontwerpvergunning (Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)/Wet Milieubeheer) voor een indirecte lozing van een IPPC bedrijf ligt ter inzage. Bevoegd gezag is de gemeente. In deze vergunning is geen advies meegenomen van het waterschap. Het waterschap heeft echter nog wel aanvullingen aangezien ze niet kunnen inschatten of er risico is voor de RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie).
Wat zijn de juridische mogelijkheden van het waterschap?
Antwoord
Volgens artikel 2.26 lid 1 van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingrecht) moet het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning, indien het een indirecte lozing vanuit een inrichting betreft, het waterschap gelegenheid bieden om advies te geven naar aanleiding van de aanvraag. Dit advies wordt meegewogen bij het opstellen van het ontwerpbesluit en samen met het ontwerpbesluit gepubliceerd (het is immers een van de op het ontwerpbesluit betrekking hebbende stukken).
In dit geval is aan het waterschap geen gelegenheid geboden om advies te geven. Er zijn nu drie mogelijkheden:
- Als de gemeente wil meewerken aan de verwerking van uw advies in de definitieve vergunning, dan kunt u met de gemeente afspreken dat u alsnog adviseert. Deze aanpak levert wel risico's op als het advies zodanig is dat de belangen van de aanvrager of derden daardoor geschaad worden. Die kunnen dan alleen nog in beroep tegen de omgevingsvergunning, en daarbij bestaat de mogelijkheid dat de rechter oordeelt dat er vormverzuimen zijn geweest in de voorbereidingsprocedure. In de jurisprudentie is bijvoorbeeld al bepaald dat het niet bieden van de gelegenheid voor advies aan de brandweer een vormverzuim is waardoor een milieuvergunning vernietigd moest worden.
- U dient een zienswijze in binnen de daarvoor geldende termijn, die uw advies bevat. Dit waarborgt in ieder geval dat u later in beroep kunt gaan tegen de definitieve vergunning, als het advies niet wordt overgenomen. Ook hierbij geldt echter dat het risico bestaat dat de vergunning wordt vernietigd vanwege vormverzuimen. Een zienswijze is immers geen advies.
De enige manier om de voorbereidingsprocedure netjes af te ronden is dat de gemeente het waterschap alsnog de gelegenheid biedt om een advies te geven, en een nieuw ontwerpbesluit te nemen waar opnieuw zienswijzen tegen kunnen worden ingebracht.
Zie de pagina Adviesrecht van de waterbeheerder in het Handboek Water.
Vraag
Bij de omgevingsvergunning (de lichtere gevallen) wordt bij niet-tijdig beslissen van het bevoegd gezag de vergunning van rechtswege verleend. Is dat bij de watervergunning ook het geval?
Antwoord
Nee, de Waterwet gaat niet uit van de zogenoemde lex silencio positivo: niet-tijdig beslissen is stilzwijgend instemmen. Mogelijk wordt de lex silencio positivo in de toekomst alsnog van toepassing verklaard op(bepaalde) watervergunningen.
Zie de pagina Watervergunning lex silenco positivo in het Handboek Water.
Vraag
In het Activiteitenbesluit is in afdeling 1.2 de meldplicht geregeld. Er wordt gemeld aan het bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten, Provincie, Waterschap of de Minister)
- Moet een waterschap de melding van onderdelen (wateraspecten) ook openbaar kennisgeven conform artikel 8.41, lid 4 of betreft dit het bevoegd gezag van de Wet milieubeheer, dus gemeente of provincie?
- Wat is geldend indien de meldplicht opgenomen staat in een verordening van het waterschap (Keur) en waar is geregeld dat van meldingen aan het waterschap op grond van de Keur een openbare kennisgeving gedaan moet worden?
Antwoord
Vraag 1:
Het Activiteitenbesluit is niet alleen gebaseerd op artikel 8.40 Wet milieubeheer maar ook op de artikelen 6.2, 6.6 en 6.7 Waterwet (zie artikel 1.3aActiviteitenbesluit). De bepalingen van het Activiteitenbesluit die betrekking hebben op lozingen in oppervlaktewater zijn op de Waterwet gebaseerd, de overige milieuaspecten zijn gebaseerd op de Wet milieubeheer. In artikel 6.25 Waterwet is bepaald dat de artikelen 8.40 en 8.40a Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing zijn op amvb's met betrekking tot lozingen. Artikel 8.41 Wet milieubeheer is niet van overeenkomstige toepassing verklaard, dus het bevoegd gezag voor lozingen in oppervlaktewater (de waterbeheerder) is niet verplicht om een melding op grond van het Activiteitenbesluit te publiceren. Die verplichting geldt alleen voor het Wetmilieubeheer-bevoegd gezag.
De meldplicht is opgenomen in artikel 1.10Activiteitenbesluit. In het vierde lid van artikel 1.10 is bepaald dat het bevoegd gezag dat een melding ontvangt waarvoor ook een ander bestuursorgaan bevoegd is, de melding doorstuurt aan dat andere bestuursorgaan. De doorgezonden melding wordt als een melding aan dat andere bestuursorgaan beschouwd.
Op grond van artikel 1.10 lid 4Activiteitenbesluit zal het Wet milieubeheer-bevoegd gezag een melding, die mede betrekking heeft op een lozing in oppervlaktewater, aan de waterbeheerder doorsturen. Als de waterbeheerder rechtstreeks een melding van de drijver van de inrichting ontvangt, zal hij die melding altijd moeten doorsturen aan het Wet milieubeheer-bevoegde gezag. Een nieuwe of gewijzigde lozing is immers ook altijd een wijziging van de inrichting, en dat moet aan het Wet milieubeheer-bevoegde gezag worden gemeld.
Hoe dan ook komt de melding dus altijd bij het Wet milieubeheer-bevoegde gezag terecht. Het Wet milieubeheer-bevoegde gezag is op grond van artikel 8.41 Wet milieubeheer verplicht om die melding te publiceren. Alle meldingen worden dus gepubliceerd, maar daar zorgt het Wet milieubeheer-bevoegde gezag voor en niet de waterbeheerder.
Vraag2:
Als een meldplicht voortvloeit uit de keur, moet de melding alleen gepubliceerd worden als dat expliciet in de keur is bepaald. Dat is niet gebruikelijk. Er bestaat geen generieke verplichting op grond van de Waterwet of Algemene wet bestuursrecht om meldingen te publiceren.
Vraag
Mag een bedrijf al met werkzaamheden beginnen indien de reactietermijn van de reguliere vergunningprocedure nog niet voorbij is?
Antwoord
Wij gaan er van uit dat u doelt op een watervergunning. In de Waterwet is niets geregeld over de inwerkingtreding van beschikkingen (anders dan bijvoorbeeld de Wet algemene bepalingen omgevingsrechtartikel 6.1). Dit betekent dat de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn en dat de watervergunning in principe direct na bekendmaking in werking treedt. De
vergunninghouder kan vanaf dat moment gebruik maken van de vergunning, ook al is die nog niet onherroepelijk. Eventueel ingesteld bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking. Schorsing is alleen aan de orde indien de Voorzieningenrechter van de rechtbank een verzoek inwilligt. Als de vergunning na
bezwaar wordt gewijzigd of ingetrokken, of na beroep wordt vernietigd, kan de vergunninghouder wel aansprakelijk zijn voor het handelen zonder of in afwijking van de vergunning
Vraag
In welke gevallen wordt een watervergunning verleend via de reguliere procedure (8 weken) en wanneer via de openbare voorbereidingsprocedure (6 maanden)? Waar staat lang van te voren een melding moet worden gedaan?
Antwoord
De gevallen waarin de lange procedure (6 maanden, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing is op de voorbereiding van de watervergunning staan in artikel 6.16 lid 1 Waterwet. Het gaat dus om watervergunningen voor het lozen of storten van stoffen en op watervergunningen voor grondwateronttrekkingen waarbij de provincie bevoegd is (artikel 6.4 Waterwet). Hierop is weer een uitzondering gemaakt in artikel 6.1b Waterbesluit. Dat artikel komt er op neer dat de korte procedure toch van toepassing is op watervergunningen voor het lozen, als dat lozen plaatsvindt buiten een Wm-inrichting of binnen een inrichting type A of B als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Feitelijk worden alleen lozingsvergunningen voor IPPC-inrichtingen en type C-inrichtingen nog met de lange procedure voorbereid, alle andere lozingsvergunningen volgen de korte procedure.
Voor overige handelingen n het watersysteem (bijv. gebruik van waterstaatswerken) is de proceduretijd in beginsel maximaal 8 weken, tenzij redenen bestaan om de openbare voorbereidingsprocedure van toepassing te verklaren. Dat gebeurt dan bij besluit op grond van artikel 3:10 van de Awb.
Het bevoegd gezag kan niet kiezen voor de korte procedure als de lange voorbereidingsprocedure wettelijk van toepassing is verklaard. Met artikel 6.1b Waterbesluit hebben zijn de praktische bezwaren van de lange procedure voor relatief onbelangrijke lozingen ondervangen.
Bij samenloop van vergunningplichtige activiteiten is de langste procedure leidend. Dat kan dus betekenen dat daar waar een lozing vergund wordt (lange procedure) waarbij tevens een keuraspect aan de orde is (korte procedure) de lange procedure wordt gevolgd.
De Waterregeling geeft in artikel 6.14 lid 1 aan dat een melding vier weken voor de uitvoering wordt gedaan.
Zie de pagina aanvraag en voorbereidingsprocedure in het Handboek Water.