Grondwateronttrekking en - lozing
Zoeken in de index
Vraag
Is het wettelijk verplicht om het te lozen grondwater vooraf te laten analyseren? Zo ja, op welke parameters dient het te lozen grondwater te worden geanalyseerd en welke gegevens dienen te worden aangeleverd voor het lozen van grondwater?
Antwoord
Bij de melding van een lozing van grondwater moet de aard en omvang van de lozing worden gemeld. Dat omvat dus ook de kwaliteit. Er is geen vaste set parameters die gemeten moet worden. Dat hangt af van de lokale omstandigheden en is primair ter beoordeling van de lozer. Bij lozing van grondwater bij een sanering ligt het bijvoorbeeld voor de hand om de concentratie van stoffen te melden waarvoor de sanering nodig is.
Naast de genoemde parameters, zal ook het debiet van de lozing gemeld moeten worden (ook dat valt onder de aard en omvang van de lozing), alsmede de lozingsroute (waarop wordt geloosd). Er is ook altijd een situatieschets vereist. Zie artikel 1.10 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en het Activiteitenbesluit.
Vraag
Wat is juridisch beschouwd het retourneren van grondwater ofwel het terugbrengen van water in de bodem?
Antwoord
Het retourneren van grondwater (ongeacht de kwaliteit) valt onder het begrip "brengen van afvalwater in de bodem" van artikel 1.1 Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). Grondwater wordt immers teruggebracht in de bodem om zich ervan te ontdoen. Dat maakt het grondwater afvalwater. Dit betekent overigens niet dat het retourneren van grondwater in alle gevallen onder het Besluit lozen buiten inrichtingen valt, zoals hieronder blijkt.
Het retourneren van grondwater in de bodem is geen handeling die zelfstandig vergunningplichtig is gesteld in de Waterwet of in de waterschapskeur. De Waterwet en de keur stellen wel regels over het onttrekken van grondwater. Aan een watervergunning voor het onttrekken van grondwater kunnen voorschriften worden verbonden ter behartiging van de belangen, genoemd in artikel 2.1 Waterwet.
Het bevoegd gezag krachtens het Blbi voor lozingen in de bodem is Gedeputeerde Staten (GS) of Burgemeester&Wethouders (B&W), zie artikel 1.4 lid 2 en 3 Blbi. GS is bevoegd bij lozingen van meer dan 10 meter onder maaiveld. GS en B&W zijn dus ook bevoegd voor het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.2 lid 3 en 4 Blbi. Maar let op, GS en B&W zijn niet bevoegd als aan de betreffende lozing in de bodem eisen zijn gesteld in een watervergunning. In dat geval is, conform het vijfde lid, het verbod van artikel 2.2 lid 1 en 2 Blbi immers niet van toepassing. Met het vijfde lid wordt gedoeld op watervergunningen voor het infiltreren van water en op watervergunningen voor het onttrekken van grondwater, waarin voorschriften zijn opgenomen over het retourneren van het onttrokken grondwater.
Als in de watervergunning voor het onttrekken van het grondwater geen voorschriften ter bescherming van de grondwaterkwaliteit zijn gesteld m.b.t. de retourbemaling, dan is inderdaad GS of B&W bevoegd voor de lozing van het grondwater in de bodem. Dat betekent overigens niet dat er dan altijd een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.2 lid 3 Blbi is vereist. Aan de meeste lozingen van grondwater in de bodem zijn immers eisen gesteld in het Blbi (artikel 3.1 en 3.2). Het verbod van artikel 2.2 lid 1 Blbi is dan niet van toepassing, zodat het verbod ook niet bij maatwerkvoorschrift hoeft te worden opgeheven. Voor lozingen dieper dan 10 meter waaraan in de watervergunning voor het onttrekken geen kwalitatieve eisen zijn gesteld, is wel altijd een maatwerkvoorschrift van GS vereist om het verbod van art. 2.2 lid 2 Blbi op te heffen.
Zie de pagina grondwater onttrekken of infiltreren in het Handboek water.
Vraag
Is er op grond van de Waterwet een vergunning nodig voor het (direct) lozen op en persleiding of een rwzi (rioolwaterzuiveringsinstallatie)?
Antwoord
Lozingen op een zuiveringtechnisch werk, anders dan via de gemeentelijke riolering, vallen onder de vergunningplicht van artikel 6.2 lid 2 Waterwet. De persleiding naar de rwzi kan behoren tot het zuiveringtechnische werk, zodat ook voor het lozen op de persleiding een watervergunning is vereist.
Zie de pagina vergunningplichtig handelen in het Handboek Water.
Vraag
Bij een activiteit wordt er diep grondwater opgepompt. Dit grondwater wordt in eerste instantie in een opvangbassin geplaatst waarna het na een tijdje per as wordt geloosd op oppervlaktewater. Het gaat om circa 20 vrachtwagens per week, ongeveer 2 weken lang. Wat zijn de juridische verplichtingen voor deze lozing?
Antwoord
In het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen zijn algemene regels gesteld aan het lozen van grondwater bij bodemsanering of proefbronnering (artikel 3.1) en het lozen van grondwater bij ontwatering (artikel 3.2) op oppervlaktewater. Het maakt daarbij niet uit hoe het grondwater wordt geloosd: via een leiding of via tankwagens.
De vraag is dus of het grondwater afkomstig is van bodemsanering/proefbronnering of ontwatering. Zo ja, dan zijn de algemene regels van het Activiteitenbesluit (inrichtingen) of het Besluit lozen buiten inrichtingen van toepassing. Gaat het om grondwater dat niet afkomstig is van bodemsanering/proefbronnering of ontwatering, dan is de lozing watervergunningplichtig.
Vraag
Enige tijd geleden hebben wij een melding - voor een lozing in een niet aangewezen oppervlaktewaterlichaam van grondwater afkomstig van een bodem- en grondwatersanering - in het kader van het Activiteitenbesluit geaccepteerd. Het bedrijf heeft nu monsters genomen en kwam er achter dat men overschrijdingen heeft op de lozingseisen voor koper, zink en lood. Nu doet men een verzoek voor een maatwerkvoorschrift om de lozingseisen te verruimen naar de lozingseisen van een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Kan dit?
Antwoord
Het is niet verboden om een maatwerkvoorschrift aan te vragen met betrekking tot het verruimen van de lozingseisen, genoemd in artikel 3.1 lid 3 Activiteitenbesluit. Op grond van lid 7 van dat artikel is het waterschap immers bevoegd om zo'n maatwerkvoorschrift te verlenen. Het mag daarom ook worden aangevraagd.
Het waterschap kan het maatwerkvoorschrift slechts verlenen als aan twee voorwaarden is voldaan (zie artikel 3.1 lid 7 Activiteitenbesluit):
1. de emissiewaarden voor de betreffende stoffen kunnen niet door toepassing van beste beschikbare technieken worden bereikt en
2. het belang van de bescherming van het milieu verzet zich niet tegen het lozen met een hogere waarde.
Het ligt in de rede dat het bedrijf in de aanvraag aangeeft waarom de emissiewaarden niet door toepassing van BBT (Best Beschikbare Technieken) kunnen worden bereikt. Als de aanvraag daar geen informatie over bevat, kan het waterschap er met toepassing van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht om verzoeken. Het waterschap moet vervolgens beoordelen of het bedrijf BBT toepast en of toepassing van BBT er inderdaad toe leidt dat de emissiewaarden niet worden gehaald.
Voor de beoordeling van het tweede element (effect van de lozing met hogere waarden op de waterkwaliteit) kan het waterschap de CIW (Commissie Integraal Waterbeheer)-nota Emissie-immissie toepassen. De doorspoelbaarheid van de watergang speelt daarbij inderdaad een rol.
Vraag
Wanneer kan een lozing van grondwater worden volstaan met een melding en wanneer is er een watervergunning vereist?
Antwoord
Verreweg de meeste lozingen van grondwater (in het kader van ontwatering, zoals drainage of bronbemaling, of bij bodemsaneringen of proefbronneringen) vallen onder algemene regels. Bij lozingen vanuit de openbare ruimte is het Besluit lozen buiten inrichtingen van toepassing, bij lozingen vanuit bedrijven het Activiteitenbesluit. Lozingen die onder de algemene regels vallen moeten gemeld worden, behalve als de lozing buiten een inrichting (bedrijf) plaatsvindt en korter duurt dan 48 uur. Een watervergunning is alleen nog vereist bij zogeheten IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control)-inrichtingen.
Vraag
Moet een verplaatsing van een grondwaterverontreiniging worden gemeld en is dit een extra melding bovenop de watermelding of watervergunning en de omgevingsmelding voor de lozing?
Antwoord
Het verplaatsen van verontreinigd grondwater is een handeling die moet worden gemeld op grond van artikel 28 Wet bodembescherming (Wbb). De melding moet worden gedaan aan het Wbb-bevoegde gezag: de provincie of de zogeheten "bevoegd-gezag-gemeente" (artikel 88 Wbb). Het betreft hier inderdaad een extra melding bovenop de watervergunning of melding voor de onttrekking en eventuele andere juridische verplichtingen. Een ‘omgevingsmelding voor een lozing' bestaat niet, gedoeld wordt op de melding ingevolge het Activiteitenbesluit (voor lozingen vanuit Wet milieubeheer-inrichtingen) of het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) dat ziet op lozingen vanuit de openbare ruimte. De melding artikel 28 Wbb moet naast de melding Activiteitenbesluit / Blbi worden gedaan.
Zie de pagina saneren en beheren verontreinigd grondwater in het Handboek Water.
Vraag
In de oude Grondwaterwet was opgenomen dat de wet niet van toepassing was op het onttrekken van grondwater bij de ontwatering of afwatering van gronden. In de Waterwet is die uitsluiting niet gemaakt. Valt drainage nu onder regelgeving voor grondwater?
Antwoord
Bij ontwatering is er geen sprake van onttrekken in de zin van artikel 6.4, onderdeel a, van de Waterwet. Het doel van het onttrekken is immers het drooghouden van gronden (ontwateren), en niet het gebruik van het onttrokken water in de industrie. Conclusie: artikel 6.4 Waterwet is niet van toepassing op ontwatering. Het is wel mogelijk dat in de keur van het waterschap regels over drainage worden gesteld.
Zie de pagina grondwater onttrekken of infiltreren in het Handboek Water.
Vraag
De invoering van de Waterwet heeft ervoor gezorgd dat de reikwijdte met betrekking tot vergunningen voor grondwateronttrekkingen is gewijzigd. De aspecten met betrekking tot bouwkundige risico's kunnen niet meer geregeld worden in een Watervergunning voor deze onttrekkingen. De algemene doelstellingen van de Waterwet (voorkomen watertekorten, chemische kwaliteit en functievervulling) bieden hier onvoldoende basis voor. Klopt dit?
Antwoord
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is het een en ander gewijzigd met betrekking tot vergunningen voor grondwateronttrekkingen. De Waterwet geeft in artikel 6.21 aan wanneer een watervergunning geweigerd moet worden. Dit artikel is ook van toepassing op watervergunningen op grond van de keur van het waterschap. Een watervergunning moet worden geweigerd, als verlening van de vergunning niet verenigbaar is met de doelstellingen van het waterbeheer, zoals opgenomen in artikel 2.1 Waterwet. Dit zijn verplichte weigeringsgronden; het bevoegd gezag kan de watervergunning niet om andere redenen weigeren. Aangezien het voorkomen van bouwkundige risico's geen doelstelling van het waterbeheer is, kan het bevoegd gezag de watervergunning voor een grondwateronttrekking niet weigeren uitsluitend vanwege dergelijke risico's.
Dat betekent echter niet dat bij de vergunningverlening geen rekening kan worden gehouden met die bouwkundige risico's. De watervergunning kan weliswaar niet worden geweigerd, maar het bevoegd gezag mag wel voorschriften in de vergunning opnemen om die bouwkundige risico's te beperken of weg te nemen. Dat vloeit voort uit artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht: het bevoegd gezag weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
In de memorie van toelichting is het als volgt verwoord (kamerstukken II 2006-2007, 30818, nr. 3, p. 124 en 123):
"In dit artikel wordt geëxpliciteerd dat een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen van het waterbeheer, bedoeld in artikel 2.1, [...] zich tegen vergunningverlening verzetten. Het gaat in dit artikel om verplichte weigeringsgronden. Het bevoegd gezag is dus niet bevoegd zelf een afweging omtrent de wenselijkheid of noodzaak tot weigeren te maken. Wel dient het bevoegd gezag na te gaan of de aanvraag om vergunning niet gedeeltelijk kan worden gehonoreerd. Verder is weigering natuurlijk niet aan de orde, wanneer de in de artikelen 2.1 [...] bedoelde doelstellingen en belangen voldoende kunnen worden beschermd door aan de vergunning bepaalde voorschriften of beperkingen te verbinden."
"Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat de bevoegdheid om voorschriften of beperkingen aan een vergunning te verbinden ook kan worden aangewend ter bescherming van de belangen van derden; zij is niet beperkt tot de belangen van het waterbeheer [...]. Dit volgt reeds uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, dat een afweging van de rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen voorschrijft. Een vergunning mag weliswaar niet worden geweigerd omwille van de belangen van derden (tenzij dat uitdrukkelijk als weigeringsgrond is opgenomen), maar met de belangen van derden dient wel rekening te worden gehouden waar het gaat om de wijze waarop de te vergunnen handeling zal worden uitgevoerd en de in verband daarmee aan de vergunning te verbinden voorschriften."
Zie de pagina grondwater onttrekken of infiltreren on in het Handboek Water.
Vraag
Bij een ontwikkelingsproject (woningbouw) wordt versnelde zetting uitgevoerd door middel van voorbelasting en verticale drainage. Bij verticale drainage is volgens de definitie van de Waterwet geen sprake van onttrekken. Als echter dieper grondwater naar het freatisch niveau wordt gebracht, kan dit wel de chemische samenstelling op freatisch niveau beïnvloeden (denk aan ijzer en chloride). Is er een wettelijke basis voor een bevoegd gezag om een melding of vergunning te verlangen?
Antwoord
Het is inderdaad aannemelijk dat voorbelasting en verticale drainage niet onder het begrip "onttrekken van grondwater" in de zin van de Waterwet vallen. Vanwege het ontbreken van een pomp, is er geen sprake van een onttrekkingsinrichting. Sowieso valt drainage van oudsher niet onder de regelgeving over grondwateronttrekkingen. Zo bepaalde de Grondwaterwet al dat ontwatering geen onttrekken was in de zin van die wet.
Voor rijkswateren ontbreekt in de Waterwet een grondslag voor regels over drainage maar sommige waterschappen zijn op grond van hun autonome bevoegdheid echter wel overgegaan tot het stellen van regels aan drainage. Aan de waterschappen is het beheer van watersystemen opgedragen, en dat omvat mede het grondwaterbeheer. Op grond van hun autonome bevoegdheid kunnen waterschappen regels stellen in de keur over handelingen die invloed hebben op de grondwaterkwantiteit. Het is dus raadzaam altijd even na te gaan of in de keur van het waterschap een vergunning- of meldplicht voor de aanleg van drainage is opgenomen.
Naast de waterwetgeving, kan ook de bodemwetgeving op deze situatie van toepassing zijn. Op grond van artikel 13 Wet bodembescherming (Wbb) is het verboden om handelingen te verrichten waarvan men weet of had kunnen weten dat hierdoor bodemverontreiniging kan ontstaan. Artikel 13 Wbb verwijst onder meer naar handelingen als bedoeld in artikel 8Wbb: het uitvoeren of gebruik maken van werken op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht die de bodem kunnen verontreinigen of aantasten, waaronder grond- en funderingswerken. Als de beïnvloeding van de chemische samenstelling van het grondwater uitsluitend ijzer en chloride bevat, is er echter geen sprake van een verontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. In de Circulaire bodemsanering 2009 is voor ijzer immers geen normering opgenomen, en voor chloride geldt uitsluitend een streefwaarde (dus geen interventiewaarde).
Ten slotte: een eventuele bodemverontreiniging door grond- of funderingswerken moet volgens artikel 27Wbb worden gemeld bij het bevoegd gezag voor de Wbb.
Zie de pagina grondwater onttrekken en water infiltreren in het Handboek Water.