Achtergrondstroebeling

Inleiding

De helderheid van het water is een belangrijke regulerende factor voor het ecosysteem. Deze helderheid wordt bepaald door de hoeveelheid zwevende (algen, slib) en opgeloste stoffen (humuszuren), die lichtuitdoving in de waterkolom veroorzaakt. Door eutrofiëring is de hoeveelheid algen fors toegenomen. Door de mede als gevolg hiervan opgetreden verhoogde sedimentatie, is ook de ophoping van gemakkelijk opwervelbaar materiaal op het sediment toegenomen. Hierdoor is de bijdrage van door wind of bodemwoelende vis geresuspendeerde stoffen aan de troebelheid toegenomen. Algenbiomassa wordt gestuurd door nutriënten, en reductie van met name de P-belasting is een veel gebruikte beheersmaatregel. In veel ondiepe meren bepaalt echter de bijdrage van niet-algen materiaal eveneens een groot deel van de totale troebelheid, en om de helderheid in deze meren substantieel te kunnen verbeteren dient ook deze bijdrage teruggedrongen te worden.

Achterliggende formules en theorieën
Bepaling bijdrage aan troebeling door algen/achtergrond uit gemeten chlorofyl-a en doorzicht

Uit een multi-lake studie (Vierde Eutrofiëringsenquête, Portielje & Van der Molen, 1998) zijn relaties afgeleid waarmee uit de verhouding tussen het doorzicht en de chlorofyl-a concentratie ingeschat kan worden wat de bijdrage van algen versus niet-algen is aan de troebelheid van het water. Uit gegevens van een groot aantal meren in Nederland is afgeleid dat voor de minimale waarde van het reciprook doorzicht geldt 1/SDmin = 0.167 + 0.011 [chl-a]. De y-as afsnede 0.167 staat hierbij voor de achtergrondsbijdrage van het water zelf. De bijdrage van niet-algulaire zwevende stof is dan gelijk aan 1/SDgemeten - 1/SDmin. De visbiomassa, met name die van benthivore vis, is ook een belangrijke factor die de troebeling door niet-algen bepaald. Zowel in het Veluwemeer, als in het Volkerak-Zoommeer als in de Friese meren is een significant positief verband gevonden tussen de visbiomassa en de achtergrondstroebeling.

Uit een multi-lake studie (Vierde Eutrofiëringsenquête, Portielje & Van der Molen, 1998) zijn relaties afgeleid waarmee uit de verhouding tussen het doorzicht en de chlorofyl-a concentratie ingeschat kan worden wat de bijdrage van algen versus niet-algen is aan de troebelheid van het water. De afsnede van de y-as in de rechtergrafiek in figuur 1 geeft de bijdrage van opgeloste stoffen in het water en de helling van de lijn de bijdrage van chlorofyl-a. De verticale afstand van een meetpunt tot de lijn geeft de bijdrage van niet-algulaire zwevende stof, zoals opgewerveld slib en detritus.

multilake1

multilake2

Figuur 1. Relatie tussen de lichtuitdoving (uitgedrukt als het reciprook doorzicht 1/SD) en chlorofyl-a uit gegevens van een groot aantal Nederlandse meren en plassen (boven), en de bepaling van bijdragen van de verschillende componenten aan de lichtuitdoving op basis van gemeten reciprook doorzicht (1/SD) en chlorofyl-a (onder). De lijn is 1/SD = 0.163 + 0.011 [chl-a].

De visbiomassa, met name die van benthivore vis, is ook een belangrijke factor die de troebeling door niet-algen bepaalt. Zowel in het Veluwemeer, als in het Volkerak-Zoommeer als in de Friese meren is een significant positief verband gevonden tussen de visbiomassa en de achtergrondstroebeling, bepaald volgens de methode in figuur 1.