Meren

Deze pagina's geven een overzicht van maatregelen en effecten in meren, de informatie is overgenomen van de site Shallowlakes.net van het Platform Ecologisch Herstel Meren. Hebt u recentere informatie of wilt u uw project hier presenteren mail dan het secretariaat van het platform.
Meer informatie over dit platform vindt u onder Platform meren.

Probleem

Vroeger werden de Nederlandse meren gekenmerkt door helder water en een rijke onderwater- en oevervegetatie. Omstreeks 1960-1970 is door de eutrofiëring de algenbiomassa toegenomen, hetgeen leidde tot troebel water en het verdwijnen van de ondergedoken waterplanten. Tevens zijn oeverplanten sterk afgenomen omdat ten behoeve van de landbouw een onnatuurlijk waterpeil is ingesteld met een hoog waterpeil in de zomer en een laag waterpeil in de winter.
De troebel water toestand is ongewenst door het voorkomen van potentiëel toxische blauwalgen en een afname van de biodiversiteit.

Streefbeeld

Het waterkwaliteitsbeheer in Nederland is gericht op het herstel van de natuurlijke situatie van de meren, hetgeen voor de meeste meren betekent een terugkeer naar helder water, een rijke onderwatervegetatie en een gedifferentieerde oeverbegroeiing.
Veel wateren hebben een zwemwaterfunctie en hebben daardoor een streefwaarde voor doorzicht van 1 meter. Voor andere functies worden weer andere eisen aan het water gesteld. De waterkwaliteitsbeheerder heeft rekening te houden met al deze functies, waardoor voor verschillende wateren een ander streefbeeld kan gelden.
Voor een terugkeer naar de oorspronkelijke situatie met een gedifferentieerd systeem met waterplanten en een diverse fauna is een toename van het doorzicht essentieel.

Alternatieve stabiele toestanden

Nederlandse ondiepe meren kennen twee alternatieve stabiele toestanden.

  • De helder water toestand wordt gestabiliseerd door ondergedoken waterplanten. Deze planten doen de resuspensie van de bodem afnemen, ze versterken de sedimentatie van materiaal, ze zorgen voor schuilgelegenheid voor algen-etende grote watervlooien, ze concurreren met algen om nutriënten en ze zorgen voor een verschuiving in vissoorten.
  • De troebele toestand wordt vooral gestabiliseerd door hoge fosfaat-nalevering vanuit de bodem, de dominantie van voor watervlooien oneetbare blauwalgen en een dominantie van brasem die watervlooien eet en de bodem opwoelt.

Helder water is het meest stabiel bij lage nutriëntengehalten, een troebele toestand is stabiel bij hoge nutriëntengehalten. Bij matige nutriëntengehalten kunnen beide toestanden voorkomen.
In het algemeen wordt aangehouden dat voor een stabiele heldere toestand het fosfaatgehalte ten minste lager moet zijn dan 0,05 mg P/l. Bij een totaal fosfaatgehalte tussen 0,05 mg P/l en 0,15 mg P/l kunnen twee alternatieve stabiele toestanden voorkomen. Er wordt nog volop onderzoek gedaan naar deze grenzen. De grenzen voor de nutriëntengehalten hangen af van de situatie (grootte van het water, mate van stikstofbeperking, bodemtype). Deze stabiliserende mechanismen maken dat ecologisch herstel moet beginnen met een reductie van de nutriëntengehalten, maar dat mogelijke aanvullende maatregelen nodig zijn voor de reductie van de brasemstand en de terugkeer van roofvis en waterplanten.

Maatregelen

Het waterkwaliteitsbeheer gericht op een terugdringing van de fosfaatbelasting heeft de laatste jaren voor een sterke verbetering van de waterkwaliteit gezorgd. De aanpak bij de bron is allereerst noodzakelijk. Hoewel de fosfaatconcentraties en de algenbiomassa's zijn afgenomen, is de helderheid van het water slechts beperkt toegenomen. Hiervoor lijken aanvullende maatregelen van belang. Ingrepen in de biologie en de fysica van het systeem lijken steeds belangrijker.