Van rechtswege overgaan vergunning

Wvo-vergunning van rechtswege overgegaan in omgevingsvergunning voor milieu

Met de komst van de Waterwet is de Wvo (Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren)-vergunning voor indirecte lozingen van rechtswege overgegaan in de omgevings (Wet Milieubeheer)vergunning voor milieu. De omgevingsvergunning voor milieu die ontstaat uit het overgangsrecht, is te beschouwen als een veranderingsvergunning van de inrichting. De veranderingsvergunning staat naast de oprichtingsvergunning, maar is daarmee wel verbonden. Indien de oprichtingsvergunning vervalt of wordt ingetrokken, vervalt automatisch ook de veranderingsvergunning. Zolang de oprichtingsvergunning niet wijzigt, blijft de veranderingsvergunning naast de oprichtingsvergunning staan. Bij het (eventueel) verlenen van een nieuwe veranderingsvergunning voor de inrichting kan een integrale omgevingsvergunning voor milieu worden verleend met toepassing van artikel 2.6 Wabo (revisievergunning). De veranderingsvergunning voor de indirecte lozing komt dan te vervallen (artikel 2.6, lid 4 Wabo).

Als er een situatie is waarbij er een watervergunning (bijvoorbeeld voor een directe lozing op oppervlaktewater) bestaat en een omgevingsvergunning voor milieu, dan staan deze beide los van elkaar. Dus bij het vervallen of intrekken van de omgevingsvergunning voor milieu blijft de watervergunning gewoon van kracht. Hierop is één uitzondering, namelijk als de vergunningen betrekking hebben op een inrichting met een gpbv-installatie (IPPC-installatie). Artikel 6.27, zesde lid, Waterwet bepaalt dat de watervergunning kan worden ingetrokken als de omgevingsvergunning voor milieu wordt ingetrokken. Het achtste lid van dat artikel bepaalt dat de uitspraak in een beroep tegen de omgevingsvergunning voor milieu voor een inrichting met een gpbv-installatie ook betrekking kan hebben op de watervergunning. De watervergunning zou dus kunnen worden vernietigd, ook al is er alleen beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor milieu.