CIW 4 1988-01 Ecologische normdoelstellingen voor Nederlandse oppervlaktewateren

Oppervlaktewateren herbergen een verscheidenheid aanwaterorganismen. Sommige daarvan zijn gemakkelijk zichtbaar, zoals drijvende of boven water uitstekende planten, watervogels en kikkers. In helder water kunnen met enige moeite ook vissen, kikkerlarven, salamanders en - in zout water - mosselen, zeesterren, krabben, kreeften en kwallen worden waargenomen. Om de vele kleinere diersoorten te kunnen zien moet men echter speciale moeite doen. Slakken, bloedzuigers, insektenlarven, waterspinnen, watervlooien e.d. zijn nog met het blote oog te zien. Voor ééncellige algensoorten, ééncellige diertjes, raderdiertjes e.d. is gebruik van een microscoop nodig. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat oppervlaktewateren bij een oppervlakkige kennismaking meer overkomen als vloeistof dan als vestigingsplaats voor levensgemeenschappen, laat staan als "aquatische ecosystemen". Water wordt door de menselijke samenleving op grote schaal als grondstof, als vloeistof (H20), gebruikt, namelijks voor drinkwaterbereiding, voor zwemwater, voor irrigatie en voor scheepvaart. Verder is in een land als Nederland een belangrijk deel van de infrastructuur bedoeld om de vloeistof water buiten te houden (dijken, polders). En tenslotte heeft deze vloeistof mensen er altijd toe verleid, hun afval erin te deponeren en er mee af te voeren. In de afgelopen 50 á 100jaar heeft die gewoonte zelfs zodanige proporties aangenomen dat enkele van de eerder genoemde vormen van gebruik daardoor ernstig in de knel kwamen. Vooral de gezondheidsrisico's die dat voor de mens opleverde vormden eind jaren 60 de aanleiding voor het maken van wetten (in Nederland en in vele andere landen) ter bestrijding van de waterverontreiniging.