Reikwijdte gedoogplicht

Vraag

Het eerste lid van artikel 5.23 Waterwet luidt: "Rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken zijn gehouden onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen, voorzover die werkzaamheden geschieden door of onder toezicht van de beheerder."
In een concreet geval heeft een perceel (A) aan twee zijden een hoofdwatergang liggen, die op een hoek van perceel A elkaar raken. De ene hoofdwatergang onderhouden wij als waterschap met een maaiboot. De andere hoofdwatergang onderhouden wij vanaf het perceel (B) aan de overzijde van de hoofdwatergang. Na het onderhoud vanaf perceel B, zouden wij via perceel A weer naar de openbare weg willen rijden. Tijdens dat rijden over perceel A wordt geen onderhoud aan een watergang uitgevoerd. Het heeft als voordeel dat er niet over een langer traject teruggereden hoeft te worden over dezelfde percelen / dezelfde route als tijdens de uitvoering van het onderhoud. De eigenaar van perceel A weigert medewerking.

Is de reikwijdte van artikel 5.23 lid 1 van de Waterwet zodanig dat de eigenaar van perceel A moet gedogen dat het waterschap over zijn perceel rijdt om weer naar de openbare weg te komen? (Perceel A is wel gebaat bij het onderhoud dat aan de hoofdwatergang langs zijn perceel wordt uitgevoerd, vanaf perceel B aan de overzijde).

Antwoord

De gedoogplicht voor onderhoud (artikel 5.23 Waterwet) heeft ook betrekking op het betreden van percelen als dat nodig is om het onderhoud te kunnen uitvoeren. In de Memorie van Toelichting bij de Waterwet staat:"Dit artikel regelt dat rechthebbenden ten aanzien van onroerende zaken zijn gehouden onderhoudswerkzaamheden aan waterstaatswerken te gedogen. Zoals in artikel 5.20 is opgemerkt, zijn de gronden waarop waterstaatswerken zijn gelegen zijn soms wel, maar dikwijls ook niet in eigendom bij de beheerder van die werken. Ten behoeve van het onderhoud aan die werken dienen die gronden of aanliggende gronden te worden betreden en dienen op of vanaf die gronden onderhoudswerkzaamheden te worden uitgevoerd."
Het betreden van gronden waarop waterstaatswerken zijn gelegen, maar ook de aanliggende gronden, wordt dus uitdrukkelijk tot de gedoogplicht van art. 5.23 Waterwet gerekend. De beheerder is daarbij natuurlijk wel verplicht om in redelijkheid te handelen. Het is redelijk om perceel A mogen betreden als het afzien daarvan veel meer tijd kost. De beheerder moet zijn werk immers doelmatig kunnen uitvoeren. Als het daarentegen nauwelijks extra tijd kost om uitsluitend perceel B te betreden, en de eigenaar van perceel A dus gemakkelijk ontzien kan worden, dan is het niet redelijk om perceel A toch te betreden.

Zie de pagina gedoogplichten in het Handboek Water.