Algemene regels of vergunningplicht

In het Activiteitenbesluit staat de vetafscheider voorgeschreven bij bedrijven die zich bezighouden met het bereiden van voedingsmiddelen of het slachten van dieren. Die activiteiten staan in hoofdstuk 3 van het besluit. Daarom gelden de voorschriften voor type A/B- en type C-bedrijven.

Ook vallen deze activiteiten onder de definitie van inrichting type A (artikel 1.2). Dat betekent dat een inrichting type A die deze lozing uitvoert dit niet hoeft te melden volgens artikel 1.4. Een inrichting type B en een inrichting type C moeten de activiteit wel melden.

Bij een IPPC-installatie moet het bevoegd gezag ook nog toetsen of de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het activiteitenbesluit wel voldoet aan BBT.

BBT

Wat is de Beste beschikbare techniek (BBT) bij vet en olie lozingen die vrij kan komen bij voedsel bereiding? Voorkomen dat deze lozing gebeurt.

Voorkomen van vet in afvalwater

Door  gedrag kan men veel olie- of vetlozing voorkomen. Bijvoorbeeld omdat men altijd eerst het keukengerei en de vaat 'droog' van etensresten ontdoet. De samenstelling van het afvalwater komt dan overeen met huishoudelijk afvalwater.  Een voorbeeld van een preventiemaatregel:

  • bij restaurants en horecagelegenheden maaltijdrestanten eerst zoveel mogelijk droog verwijderen. Pas daarna het servies afwassen.
  • zorgvuldiger omgaan met reinigingsmiddelen. Overdosering hiervan leidt tot emulgeren van het vet in het afvalwater. De kans bestaat dat dit vet verderop in het riool stolt en alsnog leidt tot verstopping.
  • ook het plaatsen van voedselrestvermalers in de afvalwaterafvoer mag niet.

Bij industriële activiteiten is waarschijnlijkheid het enige alternatief voor gedrag dat men het afvalwater dat ontstaat eerst door een juiste vetafscheider leidt.

Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit staat dat men het afvalwater dat bij voedselbereiding ontstaat eerst door een juiste vetafscheider moet leiden. Er is een uitzondering op het verplichte plaatsen van een vetscheider: als dit niet redelijk is gezien de omstandigheden. Uit de memorie van toelichting blijkt uitdrukkelijk dat het bevoegd gezag van deze mogelijkheid gebruik moet maken. Dit voorkomt dat er onnodig vetafscheiders komen. Wel is dan maatwerk nodig.

In het Activiteitenbesluit staat dat de inhoud en bouw van de vetafscheider en slibvangput (ook wel vetvangput genoemd) moet voldoen aan de normen NEN-EN 1825-1 en 2.

Ook het onderhoud van de vetafscheider gebeurt volgens de normen NEN-EN 1825-1 en -2. Hierin staat dat minstens 1 keer per maand de afscheider moet worden:

  • geïnspecteerd
  • geleegd
  • schoongemaakt

Het afvoeren van het gestolde vet moet via een erkende inzamelaar. Als de vetscheider leeg is vindt ook controle plaats op technische gebreken. Het bevoegd gezag kan deze 'leeghaaleis' overigens aanscherpen of versoepelen. Deze mogelijkheid staat in artikel 3.131, lid 4. Voorwaarde voor versoepelen is dat de werking van de afscheider gewaarborgd blijft. Maatwerk is hiervoor niet nodig.

Het plaatsen van voedselrestvermalers in de afvalwaterafvoer mag ook niet.

Maatwerkmogelijkheden in het Activiteitenbesluit

Het gebruik van maatwerk heeft de voorkeur boven de mogelijkheid tot het beoordelen als een gelijkwaardige voorziening (artikel 1.8).

Via maatwerk (artikel 3.131 lid 5) kan het bevoegde gezag een bedrijf dat voedsel bereidt of dieren slacht, toestaan zonder vetafscheider te lozen. Dit kan bijvoorbeeld als vooraf duidelijk is dat:

  • de omvang van de activiteit erg gering is
  • het bedrijf geen vetten bij de voedselbereiding gebruikt

Ook kan het bevoegd gezag via maatwerk (artikel 2.2 lid 3 en 4):

  • voorzorgsmaatregelen voorschrijven (om vetlozing via andere werkwijze te voorkomen). Uit de memorie van toelichting blijkt uitdrukkelijk dat het bevoegd gezag van deze mogelijkheid gebruik moet maken. Dit voorkomt dat er onnodig vetafscheiders komen.
  • een andersoortige vetafscheider voorschrijven.

In het maatwerkvoorschrift is het niet mogelijk om een lozingsnorm voor vet op te nemen. Vetconcentraties wisselen sterk. Dit komt door de aard en variatie van de werkzaamheden. Vetgehaltes in 2 direct na elkaar genomen monsters kunnen daarom sterk van elkaar verschillen. Om deze reden is in artikel 3.131 geen controlevoorziening voorgeschreven.

Overgangsrecht in het Activiteitenbesluit

Bedrijven van vóór 1 januari 2008 hebben te maken met overgangsrecht. Daarbij zijn 2 mogelijkheden. Bedrijven met vethoudend afvalwater die:

  1. een vetafscheider volgens NEN 7087 hebben
  2. geen vetafscheider hebben

Deze uitzondering geldt ook voor situaties van 1 januari 2008 tot 1 januari 2013 waarbij het Besluit landbouw milieubeheer, het Besluit mestbassins milieubeheer of het Besluit glastuinbouw van toepassing was.

Bestaande vetafscheiders

Overgangsrecht bepaalt dat Artikel 3.131, vierde lid, niet van toepassing is. De eerder geplaatste afscheiders werken nu ook nog goed.

Dit geldt voor vetafscheiders en slibvangputten die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en voor flocculatieafscheiders die zijn geplaatst voor 1 januari 2013. Deze installaties moeten de hoeveelheid afvalwater aankunnen. Van bestaande vetafscheiders en slibvangputten wordt aangenomen dat deze, via handhaving, adequaat zijn

De tekst van deze overgangsregeling is zo dat de bestaande afscheiders altijd kunnen blijven.

Zonder afscheider

Ook voor bestaande bedrijven (voor 2008) met vethoudend afvalwater en zonder vetafscheider bestaat overgangsrecht en maatwerk. Voor deze bedrijven geldt artikel 3.131, vijfde lid van het Activiteitenbesluit. Daar staat: een vetafscheider is niet nodig voor deze situatie.

Als bevoegd gezag is het wel mogelijk om bij dit bedrijf een vetafscheider voor te schrijven. Op voorwaarde dat een dergelijke beslissing onderbouwd kan worden. Dit kan alleen als het bevoegd gezag kan aantonen dat het riool niet doelmatig werkt. En dat dit komt door de lozing van dit bedrijf.

Het is voor het bevoegd gezag niet eenvoudig om aan te tonen dat het riool door vet en olie lozingen niet meer doelmatig werkt. Pas na een verstoring van de doelmatige werking van de riolering, kan men met een dergelijke bewijsvoering beginnen. Het leggen van een directe relatie tussen de activiteiten van een bedrijf en de verstoring is het moeilijkste deel. Meerdere lozingen met vethoudend afvalwater op hetzelfde deel van het riool kan namelijk voorkomen. Ook hoeft dit afvalwater niet alleen van bedrijven te komen. De verstopping door vetafzetting is dan onmogelijk aan 1 individuele lozer toe te wijzen.

Eerder geplaatste vetscheiders

Voor 2006 heeft men bij diverse bedrijven ook al vetscheiders geplaatst. Eerder geplaatste vetscheiders voldoen vaak niet aan NEN-EN 1825-1 en 2. Het is niet eenvoudig om te toetsen of een niet-gecertificeerde vetafscheider aan deze NEN-EN voldoet. De aspecten van de NEN-EN gaan onder andere over de dimensionering en de materiaaleigenschappen. Vooral de beoordeling van de materiaaleigenschappen is bij een al geplaatste afscheider moeilijk.

Soms voldoen de eerder geplaatste vetscheiders wel aan NEN 7087. In andere gevallen niet. Toch kan een niet-genormeerde vetscheider wel goed functioneren. Dit kan als de verhoudingen van de veel eerder geplaatste vetscheider passen in de bedrijfssituatie. Bijvoorbeeld omdat het bedrijf:

  • een geringe omvang van de activiteit kent waarbij vet vrij kan komen
  • voorzorgsmaatregelen heeft genomen om vetlozing via een andere werkwijze zoveel mogelijk te voorkomen

Controlevoorziening: nee

Om de werking van een vetscheider te bepalen, kan het bevoegd gezag de vetconcentratie in het effluent van een afscheider niet gebruiken. Vetconcentraties wisselen namelijk sterk. Dit komt door de aard en variatie van de werkzaamheden. Vetgehaltes in 2 direct na elkaar genomen monsters kunnen daarom sterk van elkaar verschillen. Zelfs als de ondernemer de vetafscheider of slibvangput:

  • goed gedimensioneerd heeft aangelegd
  • recent heeft laten schoonmaken

Een steekmonster geeft daarom geen juist beeld.

Het nemen van een representatief monster vergt dan ook een onevenredige inspanning. Daarom heeft men gekozen om de 300 mg/l veteis die in de 8.40-AMvB's stond, te laten vervallen. Door het vervallen van de effluenteis, vervalt ook de noodzaak van een controlevoorziening.

In Ab artikel 3.139 lid 7 staat dat bij het industrieel vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen of dranken een doelmatige bemonstering mogelijk moet zijn. Het lijkt er op dat dit ook geldt voor de vetscheider. Dit is niet het geval. In lijn met de andere vetafscheiders is ook bij deze activiteit geen doelmatige bemonstering nodig voor controle van de vetafscheider. Ook hier geldt dat het nemen van een representatief monster een onevenredige inspanning vergt.

Vergunning

De activiteit die een vetscheider voorschrijven staan in hoofdstuk 3 van het besluit. Daarom gelden de voorschriften voor type C-bedrijven. Alleen bij een IPPC-installatie moet het bevoegd gezag toetsen of de voorschriften uit hoofdstuk 3 van het activiteitenbesluit wel voldoet aan BBT. Als de Algemene regels niet voldoen aan de BBT-eisen voor het IPPC-bedrijf is voor de lozing een vergunning nodig. Daarbij moet het bevoegd gezag bepalen welke lozingsroute BBT is. En onder welke voorwaarden. Deze voorwaarden komen dan te staan in:

  • de omgevingsvergunning, voor lozingen op riool of bodem
  • in een waterwetvergunning: voor lozingen op oppervlaktewater. Of als de inrichting die activiteit rechtstreeks loost op een zuiveringtechnisch werk.

Aanverwante wetgeving

De inhoud van een vetafscheider is een bedrijfsafvalstof (Eural 19.08)
Hoofdstuk 10, titel 10.6, van de Wet milieubeheer (Wm) is hierop van toepassing: