In hoeverre is het kunnen optreden van een zettingsvloeiing afhankelijk van de dikte van de zandlaag?

Is er een bepaalde minimale laagdikte die tenminste aanwezig moet zijn om een zettingsvloeiing mogelijk te maken?

Is er hierbij een verschil tussen een zandlaag met of zonder deklaag?

Ja er is een minimale laagdikte van het zand nodig om een zettingsvloeiing mogelijk te maken. Het klopt ook dat er in WBI of de

schematiseringshandleiding zettingsvloeiing hiervoor geen minimale diktes worden gegeven. Binnen het project WBI is hier destijds wel onderzoek naar gedaan, waarbij is gekeken naar ervaringen van de US Army Corps (USACE) langs de Lower Mississippi (qua grondopbouw vergelijkbaar met West-Nederland), en experimenteel onderzoek door Deltares en voorgangers. Ten tijde van het opstellen van WBI was er echter nog onvoldoende vertrouwen in de voorgestelde criteria om als beoordelingsregel op te nemen.

Niettemin denken we dat we op basis van de huidige inzichten voor situaties waarin er sprake is van een deklaag bestaande uit klei- en veenlagen bovenop de potentieel vloeiingsgevoelige zandlaag, het volgende criterium voldoende veilig gehanteerd kan worden:

Indien de dikte van de deklaag groter is dan 1.4 keer de dikte van de zandlaag (inclusief dunne kleilaagjes), kan een vloeiing uitgesloten worden. Indien geen lokaal grondonderzoek beschikbaar is kunnen voor het bepalen van de zand- en deklagen in eerste instantie de grondeenheden uit WBI-SOS aangehouden worden.

Voor aanvullende toelichting hierop wordt verwezen naar [Torrey et al 1988], zie figuur 90 (pagina 187) en figuur 103  uit het USACE-rapport, waarin 'Overburden' staat voor de deklagen en 'Zone A sand' voor de potentieel vloeiingsgevoelige zandlaag.

Indien er geen sprake is van een deklaag (dus zandlaag met vrij oppervlak) en er bovendien ook informatie over de korrelverdeling van de zandlaag beschikbaar is, kan daarnaast het volgende criterium uit CUR152 gehanteerd worden: Een zettingsvloeiing kan alleen optreden als de dikte van de zandlaag (in µm) groter is dan 0.075 x D50 – 8.5, met D50 (in µm). Bij een D50 van 200 mm betekent dit dus dat de dikte van de zandlaag minimaal 6.5 m moet zijn (zie ook  figuur 55 in [CUR 152]).

[Torrey et al 1988]

Torrey III, V.H., Dunbar, J.B., Peterson, R.W.;

Retrogressive failures in sand river deposits of the Mississippi River, report 1, Field investigations, laboratory studies and analysis of the hypothesized failure mechanism. Department of the Army, Waterways experiment station corps of engineers, June 1988 beschikbaar via https://apps.dtic.mil/dtic/tr/fulltext/u2/a198760.pdf

[CUR 152]

CUR 1992, "Artificial sand fills in water", CUR rapport 152, Gouda

[18010431]