Is het terecht dat HDD leidingen met in- en uittreepunt buiten de veiligheidszone voldoen?

De faalkans van HDD-leidingen met in- en uittreepunt buiten de veiligheidszone wordt in de eenvoudige toets (pagina 117) als verwaarloosbaar klein ingeschat. Is dit terecht?

Dit is onterecht voor HDD’s, waarvan de gronddekking onder het waterstaatswerk kleiner dan 10 m is . De eis dat er ten minste 10 m gronddekking boven de boring aanwezig moet zijn, is gebaseerd op het feit dat de kans op beschadiging door derden daarmee vrijwel geheel kan worden uitgesloten. Bij een geringere gronddekking dan 10 m nemen de risicomijdende voordelen van deze kruisingsmethode snel af (Zie opmerking 1 NEN3651 paragraaf 9.6.2 a). De beoordelingsmethodiek conform het WBI betreft een niet onderbouwde versoepeling van de eisen die in de NEN3650-serie aan dergelijke leidingen worden gesteld. De beoordeling van HDD's dient plaats te vinden, door controle van de uitgangspunten van de oorspronkelijke berekening of de leiding dient (her)berekend te worden volgens de eisen in NEN3650-serie. Specifiek aandachtspunt bij deze boringen betreft de controle van de kwelwegen. Het is in de beoordeling ook essentieel om het effect van de uitvoeringsmethode (sleufloos of niet-sleufloos) bij aanleg van een leiding op de veiligheidsanalyse voor waterkeringen mede te beschouwen, want dit heeft hier invloed op. Het vulmateriaal en de mate van verdichting vormt bij niet sleufloze leidingen een risico.