Afvoer

Afvoer is de term voor water dat een rivier afvoert en wordt uitgedrukt in kubieke meters per seconde. De gemiddelde afvoer van de Rijn is circa 2200 m3/s De afvoer kan echter variëren van 600 tot 16000 m3/s. De afvoer van de Maas is circa 200 m3/s met een spreiding van 20 – 3500 m3/s. Voor de afvoer wordt ook we de term debiet gebruikt. Traditioneel gebruikt men op de Rijn echter de waterstanden bij Lobith (van belang voor de scheepvaart) en in de Maas de afvoer in m3/s.

Lage afvoer

Door de lage afvoer kan de waterstand in (delen van) de rivier mogelijk zijn gedaald. Hierdoor wordt de beschikbare diepgang voor de scheepvaart minder en kan er minder vracht meegenomen worden. Ook kan de vaargeul smaller worden, waardoor schippers minder snel mogen varen of elkaar niet meer kunnen inhalen. In extreme gevallen is zelfs konvooivaart of eenrichtingsverkeer mogelijk. Voor de actuele vaarweginformatie zie: www.vaarweginformatie.nl.

Lage afvoer op de Maas

Bij lage afvoeren in de Maas kan het waterpeil op grote delen van de gestuwde Maas nog lang gehandhaafd worden, door water terug te pompen naar bovenstroomse delen, beperkt te schutten en stuwen op te zetten. Hierdoor kan op het Julianakanaal nog heel lang gevaren worden bij lage afvoeren van de Maas. Als gevolg van deze maatregelen en doordat er in de Maas lange tijd nog een lage basisafvoer kan aanhouden, kan de afvoer van de Grensmaas heel lang boven de 10 m3/s gehouden worden bij een droogtecrisis. Deze afvoer is belangrijk om zo goed als mogelijk te handhaven bij een droogtecrisis, zodat de bijzondere natuur die in dit gebied voorkomt zo min mogelijk schade oploopt.

Lage afvoer op de Rijn

Bij lage afvoeren van de Rijn laat men de stuwen bij Driel, Amerongen en Hagestijn zakken, zodat er meer water over de IJssel kan stromen richting het IJsselmeer en de IJssel en Nederrijn-Lek langer bevaarbaar blijven. Het water van het IJsselmeer kan in droge periodes als waterbuffer dienen, van waaruit de omliggende gebieden van water voorzien kunnen worden.

Afgezien van de Nederrijn zijn de andere Rijntakken (Rijn, Waal en IJssel) niet gestuwd. Hierdoor kunnen de waterstanden en dus de vaardiepte van de Rijn door het jaar heen sterk fluctueren. In droge periodes kunnen beperkte vaardieptes hinder voor de scheepvaart veroorzaken en kan de bevaarbaarheid van met name de IJssel afnemen. De verminderde bevaarbaarheid (verminderde diepgang en eventueel smallere vaargeul) kan ervoor zorgen dat schippers niet meer mogen inhalen (oploopverboden), alleen nog in konvooien mogen varen onder begeleiding of dat vaarwegen gestremd moeten worden. Omdat de scheepvaart tussen de IJssel en Twentekanalen bij de sluis van Eefde kan het verval te groot worden om te schutten. Om scheepvaat toch mogelijk te maken, kan bij lage waterstanden van de IJssel een voorsluis bij Eefde in gebruik worden genomen.

Bij heel lage afvoeren van de Rijn bij Lobith (minder dan 1100 m3/s) kan de watervoorziening van West-Nederland in het geding komen met als gevolg verzilting van het Rijnmondgebied. Mogelijk wordt in deze situatie de KWA (Kleinschalige Wateraanvoervoorziening) in werking gezet, die West-Nederland van zoet water blijft voorzien in droge perioden.