Ground water methods for NL

XML File details

CreationDate2010-02-25
CreatorRijkswaterstaat Centre for Watermanagement
Emailmarloes.schiereck@rws.nl
DescriptionWFD Reporting 2010
GeneratedByEU XML Conversion Tool
MD_ClassificationCode001
C_CDNL
EURBDCodeNLRN
RBD_MS_CDNLRN
RBDNameRhine
METADATA
URL


Contents

1. Identification of Ground Water Bodies
2. Methodology of Ground Water Classification
3. Ground Water Further Characterisation
4. Ground Water Map Interpretation
5. Ground Water Pressure Methodologies
6. Ground Water Impact Methodologies
7. Ground Water data gaps and uncertainties
8. GroundWater use of Exemptions





1. Identification of Ground Water Bodies

Methodology

Voor het aanwijzen en begrenzen van grondwaterlichamen is in beginsel uitgegaan van de algemene methodiek zoals gebruikt bij de artikel 5-rapportage. Ten opzichte daarvan is de begrenzing van de grondwaterlichamen in Nederland aangepast: inmiddels zijn de (kleine) grondwaterlichamen vervallen die specifiek bedoeld waren voor drinkwaterwinningen. Daarmee zijn deze kleine grondwaterlichamen onderdeel geworden van de omringende (al bestaande) grondwaterlichamen. De Kaderrichtlijn Water geeft geen randvoorwaarden voor het aantal of de omvang van grondwaterlichamen. Voor de begrenzing tussen grondwaterlichamen zijn hydrogeologische barrières, (geo)chemische en bestuurlijke grenzen gehanteerd. De verticale samenhang tussen de verschillende watervoerende zandlagen is relevant voor het beheer van deze grondwaterlichamen maar niet voor de krw. Om deze reden zijn deze grondwaterlichamen niet verder opgedeeld. Verder is in laag Nederland onderscheid gemaakt in een zoet grondwaterlichaam en een brak/zout grondwaterlichaam voor ieder deelstroomgebied waar dit relevant is. Op basis van de hierboven beschreven methodiek zijn in het stroomgebied Rijndelta 11 grondwaterlichamen aangewezen.

Reference

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 1.3 hoofdstuk 1 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/



2. Methodology of Ground Water Classification



Classification matrix


PollutantOrIndicatorOtherPollutantValueLowerThresholdReportingUnitsUnitsDescriptionTrendReversalStartingPointReasonWhyNot75percentThresholdValueScale
16887-00-6Chloride in NLGW0002
140mg/l75Groundwater body
7440-02-0Nikkel
30µg/l75National
Arsenic
15.0µg/l75RBD
Cadmium
0.5µg/l75National
Lead
11µg/l75National
7723-14-0P-totaal in NLGW0002
0.6mg/lmg/l P75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0009
140mg/l75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0015
240mg/l75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0004
1990mg/l75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0003
140mg/l75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0010
160mg/l75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0005
140mg/l75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0012
200mg/l75Groundwater body
16887-00-6Chloride in NLGW0016
240mg/l75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0009
0.3mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0015
5.4mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0004
0.8mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0003
0.6mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0010
1.6mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0005
0.1mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0012
4.5mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0016
6.0mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0007
1.2mg/lmg/l P75Groundwater body
7723-14-0P-totaal in NLGW0011
9.0mg/lmg/l P75Groundwater body



Details

ClassificationMatrix16887-00-6Chloride in NLGW0002140mg/l75Groundwater body7440-02-0Nikkel30µg/l75NationalArsenic15.0µg/l75RBDCadmium0.5µg/l75NationalLead11µg/l75National7723-14-0P-totaal in NLGW00020.6mg/lmg/l P75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW0009140mg/l75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW0015240mg/l75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW00041990mg/l75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW0003140mg/l75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW0010160mg/l75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW0005140mg/l75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW0012200mg/l75Groundwater body16887-00-6Chloride in NLGW0016240mg/l75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00090.3mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00155.4mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00040.8mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00030.6mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00101.6mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00050.1mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00124.5mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00166.0mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00071.2mg/lmg/l P75Groundwater body7723-14-0P-totaal in NLGW00119.0mg/lmg/l P75Groundwater body
ThresholdEstablishmentSummaryDe methodiek waarmee de vast te stellen drempelwaarden zijn afgeleid, bestaat uit een basismethodiek aangevuld met enkele verfijningen en is vastgelegd in een rapport ‘Advies voor Drempelwaarden’ (literatuurverwijzing SGBP: nr 22 http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244). De afleiding van drempelwaarden is gekoppeld aan twee beschermdoelen: (1) aquatische en terrestrische ecosystemen die afhankelijk zijn van het grondwaterlichaam en (2) het menselijk gebruik van grondwater. De Nederlandse methodiek is ontwikkeld binnen vier randvoorwaarden en volgt de procedure voor de INS (Internationale Normen Stoffen, Van Vlaardingen en Verbruggen, 2006). Deze INS-systematiek houdt rekening met effecten op de menselijke gezondheid en het milieu en sluit aan bij de EU-guidance no18 (zie literatuur 45). Deze vier randvoorwaarden zijn: 1. Drempelwaarden representeren een algemeen beschermingsniveau (basiskwaliteit) voor grondwaterlichamen; 2. Drempelwaarden representeren het daadwerkelijke gevaar voor de receptoren; 3. Een houdbare implementatie van drempelwaarden, van grof naar fijn; 4. Afleidingswijze drempelwaarden is zoveel mogelijk in overeenstemming met de Europese guidance. Belangrijke – landelijk ingevulde – stuurvariabelen voor het afleiden van drempelwaarden zijn de begrenzing van grondwaterlichamen, de stofkeuze, het clusteren van grondwaterlichamen waarvoor het aantal gegevens te gering is, het bepalen van de achtergrondwaarde en de hoogte van de (ecologische en humane) risico’s. In Nederland is besloten de aangepaste EU-Bridge-methode en de INS/TCB-methode te combineren. Deze gecombineerde benadering is beschreven in Guidance document n.18 en daarin opgenomen als casestudy (annex 3, onder 10.2). Er zijn drie verfijningen op de beschreven methodiek van toepassing, die de komende jaren verder worden uitgewerkt: 1. Methode bepaling achtergrondconcentraties. 2. Stofkeuze: Voorshands zijn drempelwaarden afgeleid voor de stoffen: arseen, cadmium, nikkel, lood, chloride en fosfaat. Uit monitoringsgegevens blijkt namelijk dat deze stoffen er voor zouden kunnen zorgen dat grondwaterlichamen de goede chemische toestand niet tijdig kunnen bereiken. Voorshands zijn geen drempelwaarden afgeleid voor boor en N-totaal, alhoewel monitoringsgegevens erop wijzen dat ook deze stoffen probleemstoffen zijn. De reden hiervoor is dat er van boor geen achtergrondconcentraties bekend zijn. Voor N-totaal is de milieukwaliteitsnorm uit bijlage 1 van de GWR gehanteerd. 3. Verdisconteren vastlegging, afbraak en verdunning Zolang het niet mogelijk is om gedifferentieerd (dwz per stof en grondwaterlichaam) rekening te houden met vastlegging, afbraak en verdunning wordt voor het verdisconteren daarvan een voorlopig algemeen opslagpercentage gehanteerd bovenop de drempelwaarde die resulteert uit de basismethodiek. Dit opslagpercentage is 50%. De vast te stellen drempelwaarden zijn dus de getallen die resulteren uit de basismethodiek, vermenigvuldigd met 1,5.
ThresholdBackgroundSummaryVoor het berekenen van de achtergrondniveaus is gekozen voor een combinatie van de TCB-INS- methoden en de EU-guidance/Bridge-specifieke methoden (zie ook annex 3 van Guidance document n18, onder 10.2 paragraaf 3.3). De achtergrondwaarden houden daarbinnen rekening met: - het 50-percentiel van de hele dataset zonder preselectie (INS/TCB); - het 90-percentiel na preselectie van antropogeen beïnvloede metingen (BRIDGE/TNO). De hoogste waarde van beide methoden wordt de achtergrondwaarde waarbij, om beter rekening te houden met de onzekerheid, niet het 90-percentiel in de TNO-methode is gebruikt maar de onder- grens van het 95%-betrouwbaarheidsinterval (zie ook TresholdBackgroundSummary). De achtergrondwaarden blijken in ongeveer de helft van de gevallen redelijk conservatief. Toch is hiertoe besloten omdat hierbij nog een maximaal toelaatbare toevoeging moet worden opgeteld. De berekeningen van het achtergrondniveau zijn uitgevoerd per (type) grondwaterlichaam (dat wil zeggen alle grondwaterlichamen van een bepaald type bij elkaar genomen). Wanneer voor een bepaald grondwaterlichaam het aantal metingen vijf of minder was, werd de waarde van het bijbehorende type gebruikt. Hierbij wordt opgemerkt dat: - de achtergrondwaarde voor Chloride alleen is afgeleid voor niet-zoute grondwaterlichamen. - Nikkel, cadmium en lood zijn gebaseerd op gangbare detectielimieten. - Arseen varieert sterk. - Totaal stikstof: de percentielwaarden voor N-totaal in grondwater onder zand en dekzand zijn in een aantal gevallen zo hoog dat die, uitgedrukt in concentraties nitraat, boven de norm van 50 mg/l zouden uitkomen. - Totaal fosfor: de percentielwaarden van P-totaal zijn voor marien beïnvloed grondwater het hoogst. De percentielwaarden voor grondwater onder duinen en dekzanden nemen een middenpositie in. De percentielwaarden voor zandgrond zijn het laagst.
ThresholdEQOSummaryBij de afleiding van het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) of MAC-EQS volgens INS-methodologie (van Vlaardingen en Verbruggen, 2006), worden in Nederland in eerste instantie verschillende waarden afgeleid gebaseerd op enerzijds effecten voor de menselijke gezondheid en anderzijds effecten voor het ecosysteem. De laagste van deze waarden wordt het uiteindelijke MTR. Binnen het huidige kader is ervoor gekozen om voor chloride de toegevoegd-risico-benadering niet te gebruiken en voor boor, nikkel, arseen, cadmium en lood wel, omdat de beschikbaarheid van aanwezig chloride gelijkgesteld wordt aan die van toegevoegd chloride (dit in tegenstelling tot de andere stoffen). Toelichting op de procedure: - Voor het menselijk gebruik van grondwater wordt in eerste instantie de (EU-98/83/EC en WHO) drinkwaternorm gehanteerd als tijdelijke waarde. Als die lager (‘strenger’) dan het achtergrondniveau is, wordt de tijdelijke waarde vervangen door het achtergrondniveau. - Voor ecosystemen wordt onderscheid gemaakt tussen stoffen die niet volledig beschikbaar zijn en stoffen die dat wel zijn: - Voor stoffen die niet volledig beschikbaar zijn, wordt de maximaal toelaatbare toevoeging opgeteld bij het achtergrondniveau (en is daarmee automatisch hoger dan het achtergrondniveau). - Voor stoffen die wel volledig beschikbaar zijn, wordt een tijdelijke waarde berekend die gelijk is aan het MTR; deze wordt vergeleken met het achtergrondniveau en zonodig opgehoogd tot dat niveau. - Om te garanderen dat beide functies beschermd zijn, wordt de laagste (‘strengste’) van die twee waarden gekozen als drempelwaarde. Voor synthetische stoffen wordt aanbevolen als drempelwaarde de verwaarloosbare concentratie te kiezen (=Maximaal Toelaatbare Concentratie gedeeld door 100). Voor nutrienten ontbreekt tot nu toe een generieke internationale normstellings-guidance.
ChemicalStatusMethodSummaryDe beoordeling bestaat uit twee delen; Deel 1: toetsen aan drempelwaarden en communautaire normen. De toetswaarde (per meetpunt) is vergeleken met de communautaire normen uit richtlijn 2006/118/EU (annex I) en met de drempelwaarden die zijn vastgelegd in het BKMW 2009. Als er geen overschrijding van deze drempelwaarden en normen is, is het grondwaterlichaam in een goede status. Als er wel een overschrijding is dan moet er een nader onderzoek worden uitgevoerd; Deel 2: nader onderzoek. Er wordt onderzocht of de overschrijding significant is en schade oplevert aan verschillende receptoren. In dit onderzoek wordt gekeken naar: a overschrijding per stof per grondwaterlichaam. Het grondwaterlichaam voldoet niet wanneer in meer dan 20 procent van de meetpunten de drempelwaarde of communautaire norm wordt overschreden. Afgesproken is bij meetpunten op verschillende diepten in een grondwaterlichaam per toetsdiepte (meestal 10 en 25 m onder maaiveld) te kijken naar de omvang van de overschrijding. Is op één van de dieptes de omvang groter dan 20%, dan is de toestand van het grondwaterlichaam voor deze test niet goed b de invloed van de grondwaterkwaliteit op oppervlaktewater; c de invloed van de grondwaterkwaliteit op natuurgebieden; d de invloed van de grondwaterkwaliteit op drinkwaterwinningen; e het voorkomen van intrusies Voor de testen b t/m e zijn monitoringsgegevens gecombineerd met expertkennis om te beoordelen of het betreffende grondwaterlichaam voor dat onderdeel in slechte toestand is. Voor de rapportage over de toestand van grondwaterlichamen in het SGBP (2009) is door VROM, de provincies en CSN afgesproken meetgegevens uit 2006 en 2007 te gebruiken, vooral indien de metingen uit 2007 niet dekkend zijn uitgevoerd of als op basis van de metingen uit 2006 een beter beeld ontstaat van de werkelijke toestand (CSN, 2008). Hiermee geeft Nederland invulling aan art 4.2.c uit richtlijn 2006/118/EU. 'Protocol beoordeling chemische toestand van grondwaterlichamen (2008)'. Referentie [17] in de lijst met achtergronddocumenten. URL: http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244
QuantitativelStatusMethodSummaryDe Nederlandse beoordelingsmethodiek voor de kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen sluit aan bij EU-Guidance no.18 en gaat uit van vier aspecten: a. waterbalans b. (zoutwater) en andere intrusies c. oppervlakte water (aquatische ecosystemen) d. grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen De toestand van een grondwaterlichaam is ontoereikend als op een van de vier onderdelen slecht wordt gescoord. Ad a: Bepaal het stijghoogteverloop in de gekozen meetpunten. De gemiddelde stijghoogte in een grondwaterlichaam mag niet blijvend dalen als gevolg van antropogene invloed. Als referentiejaar is 2000 gekozen. Bepaal vervolgens of de grondwateraanvulling groter dan of gelijk is aan de grondwateronttrekking, de netto afvoer via het oppervlaktewater en andere eventuele afvoerposten. Zo ja dan is de waterbalans op orde (het betreffende grondwaterlichaam is niet in slechte toestand voor dit onderdeel); Ad b: Ten aanzien van intrusies is een conceptueel model uitgewerkt in een studie van TNO (Stuurman, 2006). In die studie is op een kaart de diepteligging en de hoofdgrens van het brak-zout grensvlak aangegeven, en ook de gebieden die kwetsbaar zijn voor het optrekken van het zoet-zout grensvlak. Het monitoringsnet sluit aan bij die gebieden. Het beoordelen of sprake is van een intrusie als bedoeld in de richtlijn is aan de regio overgelaten vanwege de kennis van grondwatersystemen; Ad c: Bekijk per oppervlaktewaterlichaam of de goede toestand bereikt is (GET/GEP) en waar dit niet het geval is, of dat zou kunnen komen door een beperking vanuit het grondwater. Als de goede toestand niet bereikt wordt, onderzoek dan of antropogene veranderingen in de grondwaterstand (inclusief stijghoogte) hier mede debet aan zijn. Is dit het geval, dan dient het grondwaterlichaam aangemerkt te worden als verkerend in de slechte toestand voor dit onderdeel; Ad d: Voor de Natura-2000 gebieden die in deze test zijn betrokken wordt bepaald of er achteruitgang is t.o.v. 2000. In principe kan niet van de EU-lidstaten geëist worden dat ze in het kader van de KRW de antropogene veranderingen gaan herstellen die zijn opgetreden vóór de inwerkingtreding van de KRW (2000). Het KRW-beleidskader was immers toen nog niet beschikbaar om waterbeheer gerelateerde besluiten aan te toetsen. In dit licht acht Nederland het een redelijke benadering om bij de beoordeling van de toestand van grondwaterlichamen in 2009 de test "terrestrische ecosystemen" in principe alleen te betrekken op achteruitgang t.o.v. 2000. De getalsmatige doelstellingen waarop de grondwaterlichamen ter plaatse van terrestrische ecosystemen getoetst worden zijn dan de waarden van 2000 (bijv. het niveau van de grondwaterspiegel in 2000). Voor de uitvoering van deze test is gebruik gemaakt van de beschikbare analyseresultaten per N2000-gebied (LNV), aangevuld met regionale expertkennis. Referentie [23] in de lijst met achtergronddocumenten: http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244
UpwardTrendAssessmentSummaryVoor trends geldt dat deze niet significant mogen stijgen. Het beginpunt voor trendomkering ligt op 75% van de drempelwaarde. Dat wil zeggen dat als de concentratie stijgt tot boven 75% van de drempelwaarde, maatregelen nodig zijn die moeten leiden tot trendomkering. Voor het beoordelen van trends is een Nederlandse handreiking opgesteld: KRW en Grondwaterrichtlijn: Handreiking trend en trendomkering (2008). Referentie [18] in de lijst met achtergronddocumenten. URL: http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244
TrendReversalAssessmentSummaryAlleen voor het grondwaterlichaam Zout Maas is een opwaartse trend vastgesteld, te weten voor nikkel. Het betrof hier slechts 1 meetpunt, wat na herbemonstering geen overschrijding meer gaf. Om die reden zijn er geen maatregelen voorzien om te komen tot trendomkering.
StartingPointsSummaryHet beginpunt voor trendomkering ligt voor alle Nederlandse grondwaterlichamen op 75% van de drempelwaarde. Dat wil zeggen dat er geen grondwaterlichamen zijn waar hiervan wordt afgeweken. Referentie [18] in de lijst met achtergronddocumenten. URL: http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244
ExpandingPlumesSummaryNederland maakt voor het voldoen aan deze doelstelling gebruik van de uitzonderingsbepalingen van de richtlijn 2006/118/EU (artikel 6.3 Uitzonderingen op voorkomen of beperken inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater): Indien een verontreiniging niet ernstig, of ernstig maar niet-spoedeisend is, is in de Nederlandse situatie geen sanering noodzakelijk. Dit houdt in dat sprake is van een minimale toename van de omvang (minder dan 1.000 m3 per jaar), geen bedreiging plaatsvindt van kwetsbare gebieden en geen sprake is van humane en ecologische risico’s. De afweging wordt hierbij door het bevoegd gezag genomen op basis van een onderzoek naar de omvang en risico’s van de verontreiniging. De afweging of beschikking kan worden beschouwd als een beroep op de uitzonderingspositie artikel 6 lid 3 sub b. Indien een verontreiniging ernstig en spoedeisend is, dan beschikt het bevoegd gezag ook op de saneringsdoelstelling. In deze beschikking geeft het bevoegd gezag aan tot hoever (omvang en concentratie) een verontreiniging moet worden gesaneerd. Daarbij vindt een afweging plaats op kosteneffectiviteit en functiegerichtheid. De afweging of beschikking kan, ook in geval geen volledige verwijdering van de verontreiniging plaatsvindt, worden beschouwd als een beroep op de uitzonderingsbepaling opgenomen in artikel 6 lid 3 sub e. Gelet op het reeds bestaande bodembeleid zullen uitzonderingsbepalingen waarschijnlijk slechts in enkele gevallen nodig zijn. De komende jaren zal mede op basis van de aanbeveling van de Bestuurlijke commissie grondwater (d.d. 28 januari 2008) onderzocht worden in welke gevallen sprake is van grootschalige bodemverontreiniging en of voor 2015 verdere verspreiding via het grondwater kan worden stopgezet. Jaarlijks rapporteren de bevoegde gezagen de voortgang hiervan aan het Ministerie van VROM. Bij de beoordeling of geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien van het nemen van maatregelen wordt ook de mogelijkheid van gebiedsgericht grondwaterbeheer betrokken. In Nederland worden momenteel de gebieden geïnventariseerd waar gebiedsgericht grondwaterbeheer mogelijk aan de orde is en waar op basis van het huidige beleid maatregelen worden genomen om de belasting vanuit deze bronnen op de grondwaterlichamen te beperken, zo ver als redelijkerwijs en kosteneffectief mogelijk is. In termen van maatregelen betekent dit dat bij aanwezigheid van bodem- en grondwaterverontreinigingen alle voor de KRW/GWR noodzakelijke maatregelen worden genomen op grond van bestaand beleid (Wet Bodembescherming) om daadwerkelijk de verontreinigende stoffen uit de bodem te verwijderen c.q. bestaande verontreinigingspluimen aan te pakken. Voorts wordt een inventaris bijgehouden van de uitzonderingsgevallen door het bevoegd gezag Wbb.
TransBoundarySummaryIn het stroomgebied Rijndelta is geen sprake van grensoverschrijdende grondwaterlichamen.


Supporting documents

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar 'Protocol beoordeling kwantitatieve toestand grondwaterlichamen (2008)' en 'Protocol beoordeling chemische toestand van grondwaterlichamen (2008)'. Referentie [17] en [23] in de lijst met achtergronddocumenten.http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244



3. Ground Water Further Characterisation

Methodology and characteristics assessed in the further characterisation of groundwater bodies

De opbouw van de Nederlandse ondergrond wordt uitgebreid beschreven en onderhouden in een Regionaal Geohydrologisch InformatieSysteem (regis). Zowel de verbreiding van de diverse lagen als ook de geohydrologische karakteristieken zijn daarin opgenomen. Gegevens zijn ontleend aan regis en rechtstreekse informatie van de provincies als grondwaterbeheerder. Rijn-Oost In Rijn-Oost zijn twee grondwaterlichamen aanwezig, bestaande uit een grondwaterlichaam met een afdekkend pakket (kortweg Deklaag Rijn-Oost) en een zandgrondwaterlichaam zonder deklaag (Zand Rijn-Oost). Het grondwater in zandige watervoerende pakketten is afkomstig van neerslag op de hogere zandgronden. Het komt aan de oppervlakte in lager gelegen gebieden waar het beeksystemen voedt. Rijn-Noord In Rijn-Noord zijn vier grondwaterlichamen aanwezig: een zout grondwaterlichaam aan de kust met een afdekkend kleipakket (Zout Rijn-Noord) en een zandgrondwaterlichaam (Zand Rijn-Noord) verder landinwaarts, de waddeneilanden (Wadden Rijn-Noord) en een grondwaterlichaam met een afdekkend kleipakket (kortweg Deklaag Rijn-Noord). Het grondwaterlichaam Wadden Rijn-Noord omvat overigens alleen het grondwater wat zich bevindt onder het landoppervlak en niet onder de Waddenzee. Het grondwater in de watervoerende pakketten is afkomstig van neerslag op de hogere gronden. Grondwater komt weer aan de oppervlakte in de lager gelegen gebieden waar het beeksystemen voedt. Rijn-Midden In Rijn-Midden ligt een aaneengesloten grondwaterlichaam met een zandige opbouw. Het pakket reikt van de hydrologische basis tot het maaiveld daar waar het zand dagzoomt (Veluwe, groot deel van de Gelderse Vallei en de oostrand van de Utrechtse Heuvelrug) tot een aantal meters onder maaiveld daar waar het zand niet aan maaiveld komt (Flevoland). Ondanks dat het IJsselmeer tot Rijn-Midden behoort, is het grondwater onder het IJsselmeer niet gerekend tot het grondwaterlichaam Rijn-Midden Rijn-West In Rijn-West is sprake van vier afzonderlijke grondwaterlichamen. De grondwaterlichamen Duin Rijn-West en Zand Rijn-West zijn zandige infiltratiegebieden die worden gevoed door neerslag. Het zoete grondwater reikt tot grote diepte (op plaatsen meer dan 200 m) maar niet in de duinen (enkele tientallen meters). In de grondwaterlichamen Zout Rijn-West en Deklaag Rijn-West treedt overwegend kwel op in diepe polders en in drainerende waterlopen langs de stuwwallen. Grensoverschrijdende grondwaterlichamen Voor Rijn-Noord, Rijn-West en Rijn-Midden is geen sprake van grensoverschrijdende grondwaterlichamen. In tegenstelling tot de artikel 5-rapportage worden er op dit moment geen grensoverschrijdende grondwaterlichamen meer onderscheiden in Rijn-Oost. Wel vindt grondwaterstroming over de grens plaats in westelijke richting. Het krw-meetprogramma is dusdanig ingericht dat de grondwaterstroming afdoende in beeld kan worden gebracht.

Supporting documents

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar 'Protocol beoordeling kwantitatieve toestand grondwaterlichamen (2008)' en 'Protocol beoordeling chemische toestand van grondwaterlichamen (2008)'. Referentie [17] en [23] in de lijst met achtergronddocumenten.http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244



4. Ground Water Map Interpretation


GoodQuantativeStatusDescriptionBij de bepaling van de kwantitatieve toestand voor grondwater is gekeken naar: - evenwicht tussen onttrekking en aanvulling; - intrusies; - relatie met oppervlaktewater; - relatie met beschermde natuur. De toetsresultaten op basis van de eerste meetronde voor Rijndelta zijn gebaseerd op de meetjaren 2006-2007. De kwantitatieve toestand voor alle grondwaterlichamen wordt als goed beoordeeld. Een aanzienlijk deel van de grondwaterafhankelijke Natura 2000-gebieden is echter wel verdroogd, waardoor niet aan de grondwatercondities wordt voldaan die nodig zijn voor het bereiken van de Natura 2000-doelen voor de terrestrische grondwaterafhankelijke ecosystemen. Om aan deze opgave te voldoen, zijn maatregelen opgenomen in dit stroomgebiedbeheerplan voor die betreffende gebieden.
GoodNitratesStatusDescriptionAlle grondwaterlichamen hebben een goede chemische status met betrekking tot nitraat. Het grondwaterlichaam Zand Rijn-Oost (als geheel in goede toestand) bevindt zich voor nitraat exact op de grens tussen goed en ontoereikend; vandaar dat op de kaart enkele (ondiepe) meetlocaties zijn aangegeven waar de nitraatnorm lokaal wel wordt overschreden. Omdat de trend hier dalend is, is het eindoordeel van het gehele grondwaterlichaam goed.
GoodPesticidesStatusDescriptionAlle grondwaterlichamen hebben een goede chemische status met betrekking tot bestrijdingsmiddelen.
GoodPollutantsStatusDescriptionDrie van de elf grondwaterlichamen in het stroomgebied Rijndelta zijn hierbij als ontoereikend beoordeeld omdat één of meer drempelwaarden in meer dan 20% van de meetpunten wordt overschreden. Stoffen waarvoor overschrijdingen zijn geconstateerd zijn arseen (Zout Rijn-Noord), fosfaat (Zout Rijn-Noord) en chloride (Deklaag Rijn-Oost en Wadden Rijn-Noord).
TrendStatusDescriptionEr zijn geen (significante) opwaartse trends geconstateerd voor de genoemde drempelwaardestoffen. Verder is er een trendbeoordeling uitgevoerd van de kwaliteit van het ruwwater bestemd voor menselijke consumptie, voor winningen waar een bepaalde stof de norm uit het Drinkwaterbesluit overschrijdt. Er is daarbij in Rijndelta geen winning aangetroffen waar sprake is van een significant opwaartse trend voor een van de beschouwde stoffen.
TransboundaryCoordinationVoor het stroomgebieddistrict Rijn is geen sprake van grensoverschrijdende grondwaterlichamen. Wel vindt grondwaterstroming over de grens plaats in westelijke richting. Het krw-meetprogramma is dusdanig ingericht dat de grondwaterstroming afdoende in beeld kan worden gebracht.

Supporting documents

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar kaarten Stroomgebiedbeheerplan Rijn 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28239





5. Ground Water Pressure Methodologies

Point source pollution

De inventarisatie van puntbronnen is gebaseerd op de gegevens uit het LandsDekkend beeld Bodemkwaliteit (LDB) waarmee op een systematische mannier gegevensworden verzameld over de te onderzoeken en saneren "werkvoorraad" van (potentieel) ernstig verontreinigde locaties. De database LDB bevat informatie van alle provincies en gemeenten met betrekking tot de (potentiële) aanwezigheid van ‘oude’ verontreinigingen. Dit zijn verontreinigingen die zijn ontstaan voor de inwerkingtreding van de Wet bodembescherming (Wbb 1987). Dit is een verzameling van alle verrichte inventarisaties naar verdachte locaties, bodemonderzoeken en locaties met lopende saneringen of nazorg. De database bevat 425.000 locaties waarop op een of andere manier een vervolg nodig is. Dit kan variëren van registratie in het kadaster tot onderzoek en eventueel saneren of het uitvoeren van nazorg na saneren. Het risico voor verontreiniging van het grondwater is afhankelijk van de mobiliteit van de verontreiniging. In de database kunnen de locaties grofweg in twee groepen worden ingedeeld: saneren/beheersmaatregelen versus niets doen/registreren/monitoren oftewel ernstig en (potentieel) urgent versus niet-urgent maar mogelijk wel ernstig. In deze terminologie zegt de ernst iets over de aard (welke stof, welke concentratie, wordt de interventiewaarde overschreden?) en de omvang; de urgentie wordt bepaald door de risico’s van een verontreiniging voor mens en/of milieu of voor verspreiding. De risico’s zijn sterk gerelateerd aan de functie van de locatie en de samenstelling van de bodem. Deze inventarisatie is vervolgens aangevuld met overige studies en verkenningen om zodoende een totaalbeeld van puntbronnen voor grondwater te kunnen samenstellen.

Associated hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 5.2 hoofdstuk 5 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/
Verwijzing naar 'Achtergrondrapport Belasting Grond- en oppervlaktewater (2009)'. Referentie [47] in de lijst met achtergronddocumenten.http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244



Diffuse source pollution

De diffuse belasting van het grondwater hangt samen met het historisch en huidig grondgebruik. De belangrijkste diffuse bronnen die het grondwater belasten zijn landbouw en atmosferische depositie. In hoofdzaak gaat het om belasting door nutriënten, zware metalen en bestrijdingsmiddelen. Nutriënten: de uitspoeling van stikstof en fosfaat naar grondwater is met behulp van het model STONE uitgerekend op regionale schaal voor de periode 2001 - 2006 ( geaggregeerd naar de grondwaterlichamen). Per grondwaterlichaam is de gemiddelde N-NO3 en Ptot belasting van het grondwater op GLG niveau (= gemiddeld laagste grondwaterstand) over deze periode in kg/ha en in mg/l bepaald. De Ptot belasting is inclusief natuurlijke achtergrondconcentratie. Getallen van de nutriënten belasting aan maaiveld zijn overgenomen uit Meinardi (2005). Deze zijn gebaseerd op landelijke CBS cijfers uit 2000 en naar de stroomgebieden geregionaliseerd door een verdeling te maken van mestgebruik tussen landbouw concentratie-gebieden, overgangsgebieden en tekortgebieden. Zware metalen: de belasting van zware metalen komt grotendeels voor rekening van de landbouw. De cijfers zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2000), welke jaarlijks een emissiebalans opstelt voor zware metalen. De gegevens zijn vermoedelijk een onderschatting vanwege ontbrekende data voor zware metaalgehalten in veevoer (voedingssupllementen) en ontsmettingsmiddelen. Bestrijdingsmiddelen: de ruimtelijke verschillen in de belasting van het grondwater met bestrijdingsmiddelen zijn op het niveau van afzonderlijke grondwaterlichamen berekend met de Nationale Milieu Indicator Gewasbeschermingsmiddelen (NMI). Het NMI berekent de uitspoeling van bestrijdingsmiddelen naar het grondwater- en oppervlaktewater op een 1x1 km schaal. Voor het grondwater berekent het NMI een stof flux en een concentratie. Voor de berekeningen van de emissies naar grond- en oppervlaktewater wordt dus de totale emissie (in kg) per gridcel gegeven, waarbij werkzame stof en de metabolieten ervan bij elkaar zijn genomen.

Associated hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 5.2 hoofdstuk 5 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/
Verwijzing naar 'Achtergrondrapport Belasting Grond- en oppervlaktewater (2009)'. Referentie [47] in de lijst met achtergronddocumenten.http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244



Groundwater abstractions

Gegevens over onttrekkingen worden bijgehouden in een provinciaal bestand (provincies zijn bevoegd gezag voor vergunningverlening voor de openbare drinkwatervoorziening en industriele onttrekkingen). De ondergrens die hierbij wordt gehanteerd bedraagt 240 m3 per dag (10 m3/h). Aangezien de KRW een andere ondergrens hanteert (10m3/d) zijn de gegevens van provincies aangevuld met onttrekkingen ten behoeve van landbouw, overige industrie, warmte-koude opslag, recreatief gebruik en overige onttrekkingen. Hiermee is een totaalbeeld ontstaan van alle relevante grondwateronttrekkingen in het stroomgebied (meetjaren 2006 en 2007).

Associated hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 5.2 hoofdstuk 5 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/



Groundwater artificial recharge

Naast onttrekking van grondwater vindt ook kunstmatige aanvulling van grondwater plaats. Ook hiervoor zijn gegevens van provincies gebruikt omdat de vergunning voor infiltratie gekoppeld is aan de onttrekking van grondwater. Ook hier is uitgegaan van de meetjaren 2006 en 2007.

Associated hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 5.2 hoofdstuk 5 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/



Groundwater intrusion

Het indringen van zout water of andere intrusies is in beeld gebracht door een kaart samen te stellen waarop gebieden staan aangegeven waar autonome verzilting kan optreden. Hierbij is gekeken naar verziltingsprocessen en de mate waarin die omkeerbaar zijn (menselijke oorzaken dan wel natuurlijk). Ook zijn beschikbare conceptuele modellen ingezet om zonodig de analyse te verfijnen. Aansluitend is gekeken of de bestaande monitoring van het zoet-zout grensvlak aanleiding geeft om de bestaande meetnetten hiervoor te herzien.

Associated hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 5.2 hoofdstuk 5 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/



Other pressure types

Het indringen van zout water of andere intrusies is in beeld gebracht door een kaart samen te stellen waarop gebieden staan aangegeven waar autonome verzilting kan optreden. Naast het indringen van zout water zijn geen andere intrusies van belang.

Associated hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation



6. Ground Water Impact Methodologies


Summary of the methodologies to determine the main environmental impacts arising from the relevant pressures on groundwater bodies in the RBD

Voor grondwater ligt de belangrijkste vorm van belasting bij nutriënten, bestrijdingsmiddelen en, in relatie met het landgebruik, zware metalen. Voor stikstof ligt de uitspoeling naar grondwater in Rijndelta relatief laag ten opzichte van Maas en Schelde, voor fosfor even hoog. Opvallend is dat de gebieden Rijn-Noord en Rijn-Midden een lagere belasting met bestrijdingsmiddelen kennen dan Rijn-West en Rijn-Oost. Bij zware metalen is de invloed van de landbouw veruit dominant (een factor 10 of meer groter dan de overige bronnen inclusief atmosferische depositie). Bij puntbronnen gaat de meeste aandacht uit naar bodemverontreinigingen, met name in de omgeving van winningen. Overige belastingen die zijn geïnventariseerd zijn onttrekkingen, indringing van zout (chloride) en interacties tussen grond- en oppervlaktewater, waaronder ook de verdroging van natuurgebieden.

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar 'Achtergronddocument Belasting Grond- en oppervlaktewater (2009)'. Referentie [47] in de lijst met achtergronddocumenten.http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/?ActItmIdt=28244




7. Ground Water data gaps and uncertainties

Main uncertainties and data gaps identified in the process of carrying out the pressure and impact analysis on groundwater bodies

Belangrijk aandachtspunt voor het volgende stroomgebiedbeheerplan is om de voor- en doorbelasting met stoffen tussen oppervlaktewaterlichamen beter in beeld te krijgen (bovenstroomse invloed). Verder is meer inzicht nodig in de belasting en effecten van milieuvreemde stoffen zoals gebromeerde vlamvertragers, weekmakers en andere hormoonverstorende stoffen, in het bijzonder ook in relatie tot het gebruik van oppervlaktewater en grondwater voor menselijke consumptie (vooral drinkwatervoorziening). Belangrijk is ook om nader te onderzoeken welke invloed grond- en oppervlaktewater hebben op de belasting en het bereiken van de doelen in de Natura 2000-gebieden c.q. hoe deze belasting te beperken.

Progress since 2005

In 2004 is in het karakteriseringsrapport van het stroomgebied Rijn (krw artikel 5) een aantal leemten in kennis opgenomen inzake belasting van oppervlaktewater en grondwater. In de meeste gevallen is hieraan invulling gegeven door nader onderzoek en/of door gebruik van regiospecifieke informatie in de gebiedsprocessen van de (grond)-waterbeheerders. Zo zijn de gebiedspecifieke natuurlijke achtergrondgehalten van stoffen zoveel mogelijk in de doelen verwerkt en is rekening gehouden met effecten van klimaatverandering. Daar waar dit nog niet heeft kunnen plaatsvinden en waar relevant, kan dit aanleiding zijn om de doelen in een volgend stroomgebiedbeheerplan bij te stellen. Daar waar dit nog niet heeft kunnen plaatsvinden en waar relevant, kan dit aanleiding zijn om de doelen in een volgend stroomgebiedbeheerplan bij te stellen. Bijvoorbeeld als een nadere analyse van de interactie tussen de kwaliteit van het grondwater en de ecologische doelen van oppervlaktewater hier aanleiding toe geeft.

Summary of actions planned to address uncertainties and data gaps

Voor zover er nog onduidelijkheden zijn over belastingen en effectiviteit van maatregelen zijn daarvoor in de periode 2010-2015 onderzoeken en proefprojecten geprogrammeerd. Resultaten hiervan en aandachtspunten worden meegenomen voor het volgend stroomgebiedbeheerplan. Aandachtspunten met betrekking tot de invloed van grond- en oppervlaktewater op de belasting en het bereiken van de doelen in de Natura 2000-gebieden worden meegenomen in de aanloop naar de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden in het stroomgebied.

Associated hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 5.4 hoofdstuk 5 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/


8. GroundWater use of Exemptions


Summary of exemption approach

In alle grondwaterlichamen wordt reeds voldaan aan de doelstellingen voor de goede grondwatertoestand (kwantiteit). Termijnverlenging voor grondwaterkwantiteit is dus niet aan de orde. Voor chemie is de verwachting dat acht van de 11 grondwaterlichamen in 2015 in de goede chemische toestand zijn. De resterende drie grondwaterlichamen kennen een fasering van de doelstelling vanwege natuurlijke omstandigheden (art 4. 4 onder a, iii). Op de grondwaterdoelstelling om de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater te voorkomen of te beperken is een aantal uitzonderingen (Grondwaterrichtlijn, artikel 6, lid 3) mogelijk. Van deze uitzonderingen dient een inventarisatie te worden bijgehouden met het oog op kennisgeving, op verzoek, aan de Europese Commissie. Deze hoeven dus niet gemeld te worden in de stroomgebiedbeheerplannen. Wel moet er worden gemonitoord.

Details of headlines

In het grondwaterlichaam Deklaag Rijn-Oost is de chemische toestand in 2015 vermoedelijk niet goed, vanwege chloride (komt van nature in concentraties voor boven de nu vastgestelde drempelwaarde). Dit heeft te maken met de afzettingsgeschiedenis van de watervoerende pakketten (marien beinvloed). Ook in de grondwaterlichamen Zout Rijn-Noord (arseen en fosfaat) en Wadden Rijn-Noord (chloride) vindt als gevolg van hoge natuurlijke achtergrondgehalten fasering van de doelstellingen plaats. Daarbij speelt ook de traagheid van het grondwatersysteem een belangrijke rol (het duurt lang voordat veranderingen aan maaiveld doorwerken tot in het grondwater op een toetsdiepte van 10 en 25 m). Een nadere motivatie is opgenomen in waterplannen van de provincie.

Transboundary coordination

In het stroomgebied Rijndelta is geen sprake van grensoverschrijdende grondwaterlichamen.

Supporting hyperlink

ReferenceDescriptionReferenceURLlocation
Verwijzing naar § 3.6 hoofdstuk 3 Stroomgebiedbeheerplan 2009 - 2015http://www.kaderrichtlijnwater.nl/uitvoering/nationaal/item_27248/