Vlooienvijvers en rietsloot zuiveringstechnisch werk of oppervlaktewater

Vraag

Moeten de vlooienvijvers en de rietsloot gezien worden als een zuiveringstechnisch werk of als een oppervlaktewater?

Een waterschap is van plan om bij de rwzi vlooienvijvers en een rietsloot te maken. Deze zijn voor de extra nabehandeling van het afvalwater maar ook om meer vissen en vogels te lokken naar dit deel van het gebied. De rwzi loost nu al het effluent via een pijp op zee. Na aanleg van de vijvers en rietsloot wordt eenderde van het effluent via deze vijvers geleid en uiteindelijk geloosd op een dijksloot. Op welk punt moeten er eisen gesteld worden aan het effluent? Na behandeling in de laatste nabezinktank of het lozingspunt op de dijksloot (na behandeling in de vlooienvijvers en rietsloot)?

Antwoord

De vlooienvijver en rietsloot moeten als oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet worden beschouwd. De Hoge Raad heeft in 2006 een arrest gewezen waarin ongeveer dezelfde vraag aan de orde was. Namelijk, zijn een buffervijver en helofytensysteem onderdeel van het zuiveringtechnische werk of is dit oppervlaktewater? De Advocaat-Generaal komt tot de conclusie dat de buffervijver en helofytenvelden als oppervlaktewater in de zin van de (toen nog geldende) Wet verontreiniging oppervlaktewateren kwalificeren en niet als zuiveringtechnisch werk (bekijk de uitspraak). Doorslaggevend daarbij is dat zich in de vijver en het helofytenfilter een normaal ecosysteem bevindt, een criterium dat de Hoge Raad in een eerder arrest in 1982 heeft vastgesteld. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen (bekijk de uitspraak).

De arresten van de Hoge Raad staan aan de basis van de definitie van het begrip oppervlaktewaterlichaam in de Waterwet. In lijn met dit arrest moeten ook de vlooienvijver en rietsloot als oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet worden beschouwd. De effluent-eisen van de rwzi gelden dus voordat het effluent in de vlooienvijver en rietsloot terecht komt.