MARPOL 73/78
MARPOL 73/78 stelt zich ten doel zeeverontreiniging door schepen te beperken en te voorkomen. Het Verdrag bestaat uit een aantal meer algemene artikelen waarin o.a. de algemene verplichtingen van Verdragsstaten en de handhavingsbevoegdheden worden omschreven. De lozingsvoorschriften en technische eisen die uiteindelijk de doelstellingen van het Verdrag moeten bewerkstelligen zijn neergelegd in de afzonderlijke Bijlagen. Elke Bijlage bestrijkt een verschillende schadelijke stof of categorie van stoffen.
Verontreiniging door schepen heeft twee algemene oorzaken. Ten eerste verontreiniging die veroorzaakt wordt door het operationeel lozen van stoffen die gegenereerd worden door de normale bedrijfsvoering op schepen, zoals ladingsresten (Bijlagen I en II), resten van brandstoffen en smeerolie (Bijlage I), afvalwater (Bijlage IV), vuilnis (Bijlage V) en luchtverontreiniging (Bijlage VI). Behalve een algeheel verbod op het lozen van kunststoffen (Bijlage V), is lozing meestal toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Verontreiniging kan in de tweede plaats veroorzaakt worden door scheepsongevallen. Daarbij kan primair de lading, maar bijvoorbeeld ook een grote hoeveelheid brandstof in het mariene milieu terechtkomen.
In geval van operationele lozingen wordt de verontreiniging primair beperkt door het vaststellen van lozingsnormen die o.a. de concentratie van het mengsel bepalen of de maximale hoeveelheid. Bijlagen I, II en V voorzien in het aanwijzen van Bijzondere Gebieden en in Bijlage VI van Sox Emissie Controle Gebieden. Hier gelden de strengste lozingseisen, inclusief lozingsverboden. Ook kan er echter gekozen worden voor technische oplossingen die de noodzaak van operationele lozingen beperken. Bij ongevallen moet men vooral denken aan ontwerp-, constructie-, bemannings-, en uitrustingseisen die er zorg voor dragen dat er zo weinig mogelijk schade op kan treden.
MARPOL 73/78 is van toepassing op zee, waar dan ook ter wereld. Schepen die de vlag voeren van Staten die Partij zijn bij de verschillende Bijlagen bij MARPOL 73/78, zijn verplicht de daarin vervatte verplichtingen na te komen. In beginsel zou het daarom niet eens nodig zijn dat kuststaten de lozingsnormen uit MARPOL 73/78 opnemen in nationale wet- en regelgeving en die van toepassing verklaren op buitenlandse schepen in hun maritieme zones. Omdat de handhaving door vlaggenstaten vaak te wensen overlaat, is dit wel verplicht onder MARPOL 73/78. De andere normen (niet-lozingsnormen) ‘volgen’ als het ware het schip en daarom is het niet noodzakelijk ze op maritieme zones toepasselijk te maken. Ze kunnen bijvoorbeeld verbonden worden aan periodieke inspecties of, voor buitenlandse schepen, worden geformuleerd als voorwaarden voor het aandoen van havens.
- De Bijlagen kennen een aantal algemene uitzonderingen op de lozingsnormen, namelijk:in geval van overmacht;
- als de lozing het gevolg is van schade; en
- als de lozing gemaakt is ter bestrijding van verontreiniging.
Ook eisen alle Bijlagen, behalve Bijlage III, dat Staten die Partij zijn zorgen voor havenontvangstinstallaties.
Bijlage I
Bijlage I bij MARPOL 73/78 bevat regels ter beperking en voorkoming van olieverontreiniging door schepen. Er wordt gebruik gemaakt van lozingsnormen maar ook van ontwerp-, constructie-, bemannings- en uitrustingseisen.
De lozingsnormen zijn zeer complex. Bepalend is o.a. het onderscheid olietankschepen en niet-olietankschepen en daarnaast of het gaat om nieuwe of oude schepen. Er gelden geen algehele verboden van lozingen, maar er zijn variërende voorwaarden gesteld aan de concentratie van oliewater mengsels en de hoeveelheid olie die in totaal wordt geloosd of per tijdseenheid. De strengste normen, waaronder lozingsverboden, gelden voor Bijzondere Gebieden. Per 1 augustus 1999 zijn die ook van toepassing binnen Noordwest Europese wateren (inclusief de Noordzee).
Bijlage I bevat een veelheid aan ontwerp-, constructie-, bemannings- en uitrustingseisen. Onder de meer bekende kunnen genoemd worden: de eis van een dubbele bodem voor bepaalde schepen, het hebben van een scheepsnoodplan, oliewaterscheidings- en filteringsapparatuur, sloptanks en olielozing meetapparatuur.
Als Partij bij Bijlage I heeft Nederland daarnaast verplichtingen met betrekking tot havenontvangstinstallaties.
Bijlage II
Bijlage II bij MARPOL 73/78 regelt het voorkomen en beperken van zeeverontreiniging door schadelijke stoffen die door schepen in bulk vervoerd worden. Er wordt gebruik gemaakt van zowel lozingsnormen als constructie-, ontwerp- en uitrustingseisen.
De lozingsnormen zijn zeer complex. Voorschrift 3 gebruikt een algemeen aanvaarde methode voor het indelen van de verschillende schadelijke vloeistoffen in de categorieën A, B, C of D. De zeer complexe lozingsnormen variëren voor elk van deze categorieën. In ieder geval is er binnen de 12 zeemijl van de kust een algeheel verbod tot lozing voor elk van de categorieën en daarbuiten alleen onder strenge voorwaarden. Binnen Bijzondere Gebieden gelden nog strengere voorwaarden, maar de Noordzee is niet als zodanig aangewezen.
Vloeistoffen die onder categorieën A, B of C vallen kunnen alleen vervoerd worden door schepen die voldoen aan de strenge constructie-, ontwerp- en uitrustingseisen die in de IBC Code of de BCH Code worden gesteld, afhankelijk van de datum waarop de schepen gebouwd zijn. Voorschrift 8 bevat strenge verplichtingen voor het ‘strippen’ (leegzuigen) van ladingsruimten en daarmee voor de omvang van ladingsresten.
Als Partij bij Bijlage II heeft Nederland daarnaast verplichtingen met betrekking tot havenontvangstinstallaties.
Bijlage III
Bijlage III bij MARPOL 73/78 regelt het voorkomen van verontreiniging door schadelijke stoffen in verpakte vorm die per schip worden vervoerd. Het bevat geen lozings- of uitrustingseisen, maar enkel zeer specifieke regels over het verpakken, merken, etiketteren en het documenteren van schadelijke stoffen. Ook worden er beperkingen gesteld aan de stuwage en de hoeveelheden waarin bepaalde stoffen vervoerd kunnen worden. Voorschrift 1(1) verwijst voor een nadere invulling van het begrip ‘schadelijke stoffen’ naar de International Maritime Dangerous Goods (IMDG) Code.
Bijlage IV
Bijlage IV bij MARPOL 73/78 regelt het voorkomen en beperken van zeeverontreiniging door afvalwater (sanitair afval) van schepen. Voorschrift 8 bepaalt onder welke voorwaarden lozingen kunnen plaatsvinden. Voor schepen met een goedgekeurd sanitair afbreek- en ontsmettingssysteem is er binnen 3 zeemijl uit de kust een algeheel lozingsverbod. Tussen 3 en 12 zeemijl uit de kust kan er geloosd worden mits er gebruik is gemaakt van een goedgekeurd sanitair afbreek- en ontsmettings-systeem. Afvalwater dat niet is opgeslagen kan door die schepen buiten 12 zeemijl van de kust vrij geloosd worden. Opgeslagen afvalwater dient door die schepen gelijkmatig geloosd te worden terwijl het schip met een bepaalde snelheid voortbeweegt. Voor schepen met een goedgekeurde afvalwaterzuiveringsinstallatie is lozen overal toegestaan. Als Partij bij Bijlage IV heeft Nederland daarnaast verplichtingen met betrekking tot havenontvangstinstallaties.
Bijlage V
Bijlage V bij MARPOL 73/78 reguleert het voorkomen en beperken van zeeverontreiniging door vuilnis van schepen. Voorschrift 3 bepaalt de lozingsnormen die in het algemeen gelden, dus buiten bijzondere gebieden. Er geldt o.a. een algeheel verbod geldt voor het lozen van kunststoffen. Voorschrift 5 betreft lozingsnormen binnen bijzondere gebieden, waarvan de Noordzee er één is. Daar geldt o.a. een algeheel lozingsverbod voor alle vuilnis, behalve voedselresten, die slechts buiten 12 zeemijl uit de kust mogen worden geloosd. Bijlage V bevat praktisch alleen lozingsnormen. Wel geldt er in een enkel geval een soepelere norm als er gebruik wordt gemaakt van bepaalde uitrusting. Als Partij bij Bijlage V heeft Nederland daarnaast verplichtingen met betrekking tot havenontvangstinstallaties.
Bijlage VI
Bijlage VI bij MARPOL 73/78 is het eerste mondiale instrument met als specifieke doel het voorkomen en beperken van luchtverontreiniging door schepen. Een aantal voorschriften stelt eisen aan de emissie van stikstofoxides, zwaveloxides, vluchtige organische stoffen (volatile organic compounds) en stoffen die de ozonlaag aantasten. Afzonderlijke aandacht is besteed aan verbrandingsinstallaties aan boord van schepen en aan de kwaliteit van scheepsbrandstof. Speciale (stringentere) emissienormen voor zwaveloxides gelden binnen Sox Emissie Controle Gebieden. In maart 2000 is er binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een amendement overeengekomen dat de Noordzee aanwijst als Sox Emissie Controle Gebied. Dit amendement is in juli 2005 aangenomen en zal eind 2006 in werking treden. De strengere regels gelden met ingang van eind 2007.
Om te kunnen voldoen aan de emissienormen zullen schepen over moeten gaan tot het aanbrengen, aanpassen of vervangen van dieselmotoren, systemen voor het schoonmaken van uitlaatgassen en verbrandingsinstallaties. Ook kan gekozen worden voor het gebruik van speciale brandstoffen, hetgeen vaak ook aanpassingen of vervangingen noodzakelijk maakt. De aanpassingen en vervangingen zullen ingrijpender zijn als schepen willen opereren binnen Sox Emissie Controle Gebieden. Omdat schepen veelal niet exclusief opereren binnen deze Gebieden heeft dit gevolgen die boven deze regio’s uitstijgen. Als Partij bij Bijlage VI heeft Nederland verplichtingen met betrekking tot havenontvangstinstallaties.
(Bron: Noordzeeloket.nl)