Lozingsroutes

Hier vindt u een opsomming van de meest voorkomende lozingsroutes. Aangegeven is hoe ze gereguleerd zijn en wat de belangrijkste aspecten zijn. Daarnaast worden links geboden naar uitgebreidere informatie in dit Handboek water.

Dit overzicht is in eerste instantie een toelichting op het schema afvalwater. De nummering van de lozingsroutes volgt het schema en is daarmee willekeurig.

1. Lozen vuilwater op of in de bodem

Lozen op of in de bodem wordt vanaf 2008 vooral geregeld met de drie lozingsbesluiten: het Activiteitenbesluit voor inrichtingen, het Besluit lozing afvalwater huishoudens voor particuliere huishoudens en het Besluit lozen buiten inrichtingen voor de overige lozingen. Bij Wabo vergunningplichtige activiteiten worden lozingen op of in de bodem geregeld in de omgevingsvergunning. Zie: Regelgeving lozingen.

2. Lozen vuilwater in het oppervlaktewater

Lozen in oppervlaktewater is in beginsel vergunningplichtig op grond van artikel 6.2 van de Waterwet. Deze vergunningplicht kan worden  opgeheven met algemene regels. In de pagina watervergunning voor lozingen kunt u daarover meer vinden.

De nieuwe lozingenbesluiten kennen twee soorten oppervlaktewater;

  • bijzondere bescherming in verband met lozingen, de kleinere wateren,
  • Aangewezen wateren, de grotere wateren, hier is een normale bescherming in verband met lozingen.

De aangewezen wateren zijn aangewezen in bijlage 2 van de Regeling bij het Activiteitenbesluit. Zie ook bij Systematiek algemene regels voor lozingen.

In veel gevallen wordt de reguliere procedure toegepast voor een watervergunning bij het lozen in oppervlaktewater. De reguliere procedure vereist een kortere doorlooptijd dan de normale watervergunning. Zie bij Aanvraag en voorbereidingsprocedure watervergunning in dit Handboek.

3. Lozen vuilwater in vuilwaterriool

Met de aanleg van een vuilwaterriool voldoet de gemeente aan z'n verplichting van de zorgplicht voor stedelijk afvalwater. Die zorgplicht is een implementatie van de EU-Richtlijn Stedelijk afvalwater (91/271/EEG), die zegt dat in agglomeraties met meer dan 2.000 inwonerequivalenten het stedelijk afvalwater ingezameld dient te worden en tot een bepaald niveau gezuiverd moet worden alvorens het in het oppervlaktewater mag worden geloosd.

Naast huishoudelijk afvalwater wordt er ook bedrijfsafvalwater in het vuilwaterriool geloosd. Enerzijds omdat het wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, en anderzijds omdat andere lozingsroutes milieuhygiënisch ongewenst zijn en/of zuivering door de lozer een te grote inspanning vergt. In het laatste geval vindt er weliswaar geen echte zuivering plaats, maar komt een deel van de verontreinigingen in het slib van de RWZI terecht en voorkomt daarmee vervuiling van het oppervlaktewater.

Lozingen op het vuilwaterriool zijn in principe toegestaan. In de lozingsbesluiten is wel een zorgplicht opgenomen voor lozingen. Voor een beperkt aantal lozingen worden voorschriften gesteld in de lozingsbesluiten. De voorschriften stellen voorwaarden waaronder bedrijfsafvalwater kan worden geloosd op het riool.

Een belangrijk aspect van de zorgplicht bij lozingen is de capaciteit van het rioolstelsel. De capaciteit kan aanleiding zijn om bepaalde bedrijfsafvalwaterlozingen in het vuilwaterriool niet toe te staan, het stelsel is immers in eerste instantie bedoeld voor huishoudelijk afvalwater.

4. Lozen van schoonwater in vuilwaterriool

Het vuilwaterriool is voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater en niet voor de afvoer van grondwater en hemelwater. Vooral in bestaande stedelijke gebieden wordt het hemelwater en grondwater soms nog afgevoerd met het vuilwaterriool. Er is dan sprake van een gemengd stelsel, maar dat is geen begrip in de wetgeving. Lokaal kan op deze wijze invulling worden gegeven aan de gemeentelijke zorgplicht voor hemelwater en de zorgplicht grondwater. Het heeft echter de voorkeur schoon water ter plaatse terug in het milieu te brengen of af te voeren met een schoonwaterstelsel.

Lozen van schoon water in een vuilwaterriool kan overstorten tot gevolg hebben, waarmee het oppervlaktewater wordt belast met ongezuiverd rioolwater. Daarnaast heeft het schone water een negatieve invloed op het functioneren van de RWZI. Het stedelijk afvalwater is te dun. Bovendien heeft het weinig nut schoon water over een grote afstand te transporteren naar een zuivering waar het water veelal vuiler uitkomt dan op het moment van lozen. Zie ook bij soorten rioolstelsels.

5. Lozen in schoonwaterstelsels

Vooral in stedelijk gebied waar lozen in bodem of oppervlaktewater niet mogelijk is, wordt het overtollige schone afvalwater, zoals afstromend hemelwater en grondwater vaak afgevoerd met een schoonwaterstelsel: hemelwater- of ontwateringsstelsel. Daarmee wordt het vuilwaterriool ontlast, overstorten voorkomen en de doelmatige werking van de zuivering niet belemmerd. In het algemeen is het uitgangspunt dat hemelwaterstelsels bij voorkeur open systemen zijn, die vrij aan het oppervlak liggen, zoals bijvoorbeeld een wadi. Dat heeft het voordeel dat zichtbaar is wat er op geloosd wordt. Dat mag immers uitsluitend schoon water zijn. Zie verder bij Soorten rioolstelsels.

Binnen de algemene regels is het lozen in een schoonwaterstelsel verboden, tenzij expliciet toegestaan. (artikel 2.2) Dat is bijvoorbeeld het geval voor afstromend hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, en grondwater. De voorwaarden die gesteld worden aan lozen in een schoonwaterstelsel zijn meestal hetzelfde als de eisen bij lozen in het oppervlaktewater. Logisch want veelal komen deze lozingen uiteindelijk ongezuiverd uit op een oppervlaktewater. Lozen in een schoonwaterstelsel kan binnen het Activiteitenbesluit worden toegestaan met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.2. Zie ook Lozingsroutes en bevoegd gezag.

Ter invulling van de zorgplichten voor hemel- en grondwater hebben gemeenten een verordeningsbevoegdheid op grond van de Wet milieubeheer. Zie gemeentelijke verordeningsbevoegdheid. Op grond van deze bevoegdheid kan de gemeente ook bepaalde voorschriften in de algemene regels aanpassen, bijvoorbeeld artikel 3.2, lid 10 Activiteitenbesluit. Er hoeven dan niet telkens individuele maatwerkvoorschriften verleend te worden. Let wel, deze verordeningsbevoegdheid geldt uitsluitend voor hemel- en grondwater.

6. Lozen schoonwater in de bodem

De zorgplichten voor hemel- en grondwater vragen van degene die met overtollig hemel- of grondwater zit, dit zoveel mogelijk zelf terug in het milieu te brengen. Afstromend hemelwater van eigen terrein, zowel van burger als bedrijf, wordt dus bij voorkeur op eigen terrein in de bodem gebracht. De algemene regels staan dit toe onder de voorwaarden van de zorgplicht: zorg dat het hemel- en/of  grondwater niet onnodig verontreinigd raakt tijdens de afstroming.

Bovendien mag dit lozen niet direct in het grondwater plaats vinden. In artikel 2.2, lid 2 Activiteitenbesluit is bepaald dat lozen in de bodem is verboden, indien daarbij stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of de ondergrond in het grondwater geraken. Bij maatwerkvoorschrift op grond van artikel 2.2 kan hier overigens van worden afgeweken.

Bij omvangrijkere bodemlozingen zijn veelal infiltratievoorzieningen noodzakelijk, hetgeen aanleiding is uit te wijken naar lozen in het oppervlaktewater. In het algemeen is de gemeente bevoegd gezag, maar in gebieden genoemd in de provinciale milieuverordening (PMV), kan de provincie aanvullende eisen stellen. Dat betreft bijvoorbeeld waterwingebieden voor drinkwaterbereiding.

7. Lozen schoonwater in het oppervlaktewater

Eigenlijk hetzelfde verhaal als onder 6. Lozen van schoonwater in de bodem. Het lozen van afstromend hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, in het oppervlaktewater, is binnen de algemene regels toegestaan binnen de kaders van de zorgplicht: voorkom onnodige verontreiniging tijdens de afstroming. De waterbeheerder is bevoegd gezag voor deze lozingen. Die kan eventueel op grond van de zorgplicht (artikel 2.1 Activiteitenbesluit) eisen stellen ten aanzien van de preventieve maatregelen om verontreiniging van het afstromend hemelwater te voorkomen.

Ook het lozen van grondwater, al dan niet ten gevolge van een bodemsanering, in het oppervlaktewater wordt onder bepaalde voorwaarden toegestaan binnen de algemene regels. Hierbij wordt nog wel een onderscheid gemaakt in de aangewezen oppervlaktewateren, die staan opgesomd in de bijlage 2 van de Regeling bij het Activiteitenbesluit, en de overige wateren. De laatste zijn de meer gevoelige of kleinere wateren, waarvoor aanvullende voorwaarden gelden.

Zie ook Soorten afvalwater.

8. Lozen vanuit vuilwaterriool op RWZI

De gemeente is altijd de beheerder van het openbaar vuilwaterriool en in beginsel is het waterschap de beheerder van de zuivering. Deze lozing is niet vergunningplichtig op grond van de Waterwet (zie artikel 6.2, tweede lid, Waterwet). In het verleden verleende het waterschap soms een aansluitvergunning, gebaseerd op de verordeningsbevoegdheid van de waterschappen, aan de gemeente. Afspraken tussen VNG, UvW en het Rijk ontraden nu zo'n vergunning. Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) en goede samenwerking tussen gemeente en waterschap, zoals artikel 3.8 Waterwet voorschrijft, moeten voldoende zijn.

9. Lozen vanuit schoonwaterstelsel in de bodem

Schoonwaterstelsels worden beheerd door de gemeente in het kader van de zorgplichten voor hemelwater en grondwater. De gemeente is ook bevoegd gezag voor bodemlozingen, en soms heeft de provincie een rol in het kader van de provinciale milieuverordening. Deze lozingen zijn toegestaan op grond van het Besluit lozen buiten inrichtingen, dat voor de van toepassing zijnde maatregelen verwijst naar het gemeentelijk rioleringsplan.

10. Lozen rechtstreeks op een RWZI

In sommige gevallen lozen bedrijven rechtstreeks op een zuiveringtechnisch werk. Als binnen de algemene regels een bepaalde lozing in vuilwaterriool is toegestaan is deze lozing ook rechtstreeks op de RWZI toegestaan. Dit vanwege de definitie van vuilwaterriool in de besluiten (zie soorten rioolstelsels). Dit is een uitzonderlijke manier van lozen, maar bijvoorbeeld als een grote lozer vlak bij de RWZI is gevestigd, kan op deze wijze het openbaar vuilwaterriool ontlast worden. Voor sommige lozingen is soms een watervergunning nodig op grond van artikel 6.2, tweede lid, Waterwet

11. Lozen vanuit RWZI in het oppervlaktewater

RWZI's, formeel zuiveringtechnische werken, zijn inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Per 1 januari 2011 zijn ze onder het Activiteitenbesluit gebracht voor alle milieuaspecten inclusief de lozing. In artikel 3.4 van de Waterwet is vastgelegd dat de zuivering van stedelijk afvalwater in beginsel door het waterschap gebeurt.

De Richtlijn stedelijk afvalwater legt vanuit de EU voorwaarden op waar een zuiveringtechnisch werk aan moet voldoen.

12. Riooloverstorten

Bij gemengde rioolstelsels, waarmee naast huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater ook afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar een RWZI kunnen veelal overstorten plaatsvinden. Het is in de praktijk vrijwel onmogelijk rioolstelsels zodanig te dimensioneren dat piekbelastingen zonder overstorten verwerkt kunnen worden. Regenbuien met hevige regenval gedurende korte periode nemen steeds toe, waarschijnlijk ten gevolge van klimaatveranderingen. Door afstromend hemelwater, maar ook ander schoon water, af te koppelen van het vuilwaterriool en dat water ter plaatse in het milieu te brengen of af te voeren met een schoonwaterriool, wordt dit probleem beperkt of voorkomen.

Met het Besluit lozen buiten inrichtingen is de vergunningplicht (op grond van de Waterwet) voor deze lozingen opgeheven en gelden algemene regels. De maatregelen uit het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) om de belasting van het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken zijn dan de voorwaarden waaraan voldaan moet worden volgens het Besluit lozen buiten inrichtingen.

13. Lozen vanuit schoonwaterstelsel in oppervlaktewater

Schoonwaterstelsels worden beheerd door de gemeente in het kader van de zorgplichten voor hemelwater en grondwater. De waterbeheerder is bevoegd gezag op grond van de Waterwet voor het lozen in het oppervlaktewater. Deze lozingen worden toegestaan met het Besluit lozen buiten inrichtingen, dat voor de van toepassing zijnde maatregelen verwijst naar het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Goede afstemming tussen waterbeheerder en gemeente in het kader van het GRP is dus een voorwaarde. Artikel 3.8 van de Waterwet zet daartoe aan.

>>> terug naar het schema