Waterplan als structuurvisie in de Wro

Een van de doelen vanuit de Waterwet is een betere samenhang tussen water en ruimtelijke ordening. Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in (ruimtelijke) plannen worden uitgewerkt. De Rijks- en provinciale plannen bevatten samen het totale (strategische) waterbeleid met zowel de ruimtelijke als de niet-ruimtelijke elementen. Er is hierbij sprake van integratie op planniveau.

Om hier toe te komen is in de Waterwet bepaald dat het Nationaal waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie is, zoals bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (artikel. 4.1, 1e lid Waterwet). Ook het regionale waterplan is voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) (artikel 4.4, 1e lid Waterwet).

De structuurvisie bevat (artikel 2.3 Wro) de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het gehele land of een gedeelte daarvan, en gaat tevens in op de wijze waarop de voorgenomen ontwikkeling verwezenlijkt zal worden. Dit laatste is gewaarborgd doordat het Nationaal en Regionaal waterplan een uiteenzetting geven over de nodige maatregelen.

De status van structuurvisie aan het Nationaal en Regionaal waterplan is een waarborg voor een grondige afweging en onderbouwing van de ruimtelijke aspecten. Omdat het waterbeleid mede berust op de Wro, is ook het criterium van ‘een goede ruimtelijke ordening' van toepassing op de nationale en regionale waterplannen. Voor het realiseren van waterdoelen kan door de bepalingen van de Waterwet eenvoudiger het instrumentarium uit het ruimtelijk spoor (zoals bijvoorbeeld het zelf ontwikkelen van een inpassingsplan) ingezet worden.