Storten van stoffen op zee

Voor het storten van stoffen op zee vanaf schepen of op de zeebodem opgerichte werken is in principe een watervergunning vereist. Deze vergunningplicht vloeit voort uit het internationale OSPAR-verdrag (het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan) en de London Dumping Convention protocol (kortweg het London protocol genoemd). Er zijn de nodige uitzonderingen op deze vergunningplicht, bijvoorbeeld voor normaal gebruik. Het afzetten van baggerspecie is evenmin vergunningplichtig, deze activiteit valt onder het Besluit bodemkwaliteit.

Afbakening

De vergunningplicht voor het storten van stoffen op zee is van toepassing in de territoriale wateren en de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ). De vergunningplicht geldt tevens voor in Nederland geregistreerde schepen en vliegtuigen die zich buiten de EEZ bevinden.

Artikel 6.3 van de Waterwet is niet van toepassing op lozingen in het kader van "normaal gebruik". Hieronder moet bijvoorbeeld het lozen van huishoudelijk afvalwater vanaf boorplatforms worden verstaan. Lozingen vanaf schepen in het kader van normaal gebruik zijn geregeld in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. Voorschriften voor operationele lozingen vanaf mijnbouwinstallaties in het zeegebied zijn geïmplementeerd via de Mijnbouwwet .
Artikel 6.3 Waterwet is evenmin van toepassing op oorlogsschepen e.d. die in gebruik zijn voor de uitvoering van militaire taken.

Verder zijn in artikel 6.8 van het Waterbesluit vrijstellingen van de vergunningplicht opgenomen voor het plaatsen of achterlaten van vaste substanties of voorwerpen in zee, met een ander oogmerk dan het zich er van ontdoen. Hiermee wordt gedoeld op onder andere pijpleidingen, kabels of maritieme onderzoeksapparatuur.

Artikel 6.2 Waterwet (lozen in een oppervlaktewaterlichaam) is niet van toepassing als artikel 6.3 van toepassing is. De zee is ook een oppervlaktewaterlichaam, dus een duidelijke afbakening is nodig. Het belangrijkste onderscheidende criterium is dat artikel 6.3 Wtw uitsluitend van toepassing is op handelingen op of met schepen, vliegtuigen en op de zeebodem opgerichte werken. Lozingen via een pijpleiding vanaf land in zee vallen dus niet onder artikel 6.3 Wtw maar wel onder art. 6.2 Wtw.

De zee begint bij de laagwaterlijn langs de kust. Deze laagwaterlijn (de lijn van 0 m NAP) vormt de grens tussen de zee en de binnenwateren. NB: de Waddenzee is geen zee, maar een binnenwater.

Procedure

De vergunning wordt verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu. In de praktijk verleent de Dienst Noordzee van Rijkswaterstaat de vergunning. De vergunningaanvraag kan rechtstreeks bij Rijkswaterstaat worden ingediend en via het Omgevingsloket Online.
In principe wordt de vergunning voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze procedure is echter niet van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op het aan boord nemen van afvalstoffen aan een in het buitenland verblijvend Nederlands schip of vliegtuig, en het betreffende land is aangesloten bij het OSPAR-verdrag (zie artikel 6.9 Waterbesluit ). Afdeling 3.4 Awb is evenmin van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op een stoffen waarvan het storten op korte termijn vereist is ten gevolge van een ongewoon voorval.

De vergunning kan slechts worden verleend in overeenstemming met het OSPAR-verdrag. Bijlage 2 bij het London Protocol bepaalt welke overwegingen bij het al dan niet verlenen van een vergunning in aanmerking dienen te worden genomen en welke voorwaarden aan de eventuele vergunning dienen te worden verbonden. Die bijlage benadrukt het belang van het geleidelijk minder gebruiken van de zee voor het zich ontdoen van afval. De bijlage geeft hierbij aan welke andere opties dienen te worden overwogen. Als afval beter kan worden verwerkt met toepassing van een van deze andere opties, dan zal een vergunning voor het lozen op zee worden geweigerd.


Zie Rijksoverheid