Voorkomen van verontreiniging oppervlaktewater

Vraag

Voorheen (onder de Wvo (Wet verontreiniging oppervlaktewateren)) kon worden gehandhaafd in situaties dat er een verontreiniging van het oppervlaktewater zou kunnen plaatsvinden. Te denken valt aan een steiger met afval dat in het oppervlaktewater zou kunnen belanden. Een aantal duwbakken aan de kade waarop veel schroot ligt (ook in de gangboorden), daarvan kan met hoogtij het afval worden meegenomen door het oppervlaktewater. Kan dit worden gehandhaafd op grond van de Waterwet?

Antwoord

Volgens artikel 6.2 lid 1 Waterwet is het verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij daarvoor een vergunning of vrijstelling is verleend. Artikel 6.2 lid 1 Waterwet is de opvolger van artikel 1 lid 1 Wvo en artikel 1 lid 3 Wvo in samenhang met het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wvo. Het onderscheid dat in de Wvo werd gemaakt tussen lozingen met behulp van een werk (art. 1 lid 1 Wvo) en zonder werk (artikel 1 lid 3 Wvo) is in de Waterwet niet gemaakt. Alle lozingen in oppervlaktewater, dus zowel met als zonder werk, vallen onder artikel 6.2 lid 1 Waterwet. Voor de volledigheid: er bestaat geen AMvB waarin een vrijstelling staat van het verbod van artikel 6.2 lid 1 Waterwet voor het lozen van schroot via de gangboorden van duwbakken. Het lozen van schroot is dus in strijd met artikel 6.2 lid 1 Waterwet. Maar indien het schroot nog niet in het oppervlaktewater terecht is gekomen, nog geen sprake is van een lozing. Het is wel mogelijk om preventief handhavend op te treden, maar in de jurisprudentie worden daar strenge eisen aan gesteld. Er zal dan sprake moeten zijn van een gevaar van een overtreding die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden.

Indien sprake is van het lozen van afvalstoffen vanaf schepen op binnenwateren die openstaan voor openbaar scheepvaartverkeer dan is de Waterwet niet van toepassing maar gelden alleen de bepalingen in het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart