Bevoegd gezag drogere oevergebieden

Vraag

Wie is bevoegd gezag op grond van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) in
aangewezen drogere oevergebieden?

Antwoord

Voor de nuttige toepassing van bouwstoffen en grond of baggerspecie op of in de bodem met toepassing van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn in principe Burgemeester en Wethouders (B&W) van de betrokken gemeente(n) bevoegd gezag. Voor de nuttige toepassingen op of in de bodem of een oever van een oppervlaktewaterlichaam zijn niet B&W bevoegd gezag, maar de beheerder van het betrokken ppervlaktewaterlichaam (Rijkswaterstaat voor rijkswateren of een waterschap voor niet-rijkswateren). Waaronder vallen nu de toepassingen in drogere oevergebieden?

Het vaste deel van een oppervlaktewaterlichaam bestaat volgens artikel 1.1 Waterwet uit de bodem en oever van het oppervlaktewaterlichaam en uit eventuele drogere oevergebieden (mits die expliciet zijn aangewezen bij of krachtens amvb of provinciale verordening). Artikel 6.2 lid 3 Waterwet bepaalt dat voor de toepassing van het eerste lid de gronden binnen een oppervlaktewaterlichaam die als drogere oevergebied zijn aangewezen, niet tot het oppervlaktewaterlichaam worden gerekend. Dit geldt ook voor het Bbk. In het hele Bbk moet de term oppervlaktewaterlichaam in het licht van artikel 6.2 lid 3 Waterwet worden gelezen: de term oppervlaktewaterlichaam omvat uitsluitend de bodem en oever van dat lichaam en niet de drogere oevergebieden. Deze drogere oevergebieden worden voor de toepassing van het Bbk namelijk beschouwd als zijnde landbodem, omdat deze gebieden niet vaak onder water staan. Op grond van artikel 3.1 of 3.2 Waterwet aangewezen zogenaamde "drogere oevergebieden" binnen oppervlaktewaterlichamen is dus niet de waterbeheerder bevoegd gezag Bbk, maar B&W van de betrokken gemeente(n).

Zie de pagina Verontreiniging bodem en oever in het Handboek Water